Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28538/GV, 23 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28538/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 juli 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder geeft de aanvraag die klager op 8 juni 2022 bij de casemanager heeft ingediend onvolledig weer. Over het verzoek van klager om zijn demente moeder te kunnen bezoeken, wordt met geen woord gerept. Op dat verzoek is ten onrechte ook niet beslist. 

Klager wenste zijn moeder en zoon vergiffenis te vragen voor het leed dat zijn detentie bij hen heeft veroorzaakt. Ook wenste hij bij het optreden van zijn zoon te zijn, omdat dat optreden voor zijn zoon belangrijk is. De moeder van zijn zoon en zijn zus konden niet aanwezig zijn bij het optreden, en klager vond het sneu dat er niemand naar zijn zoon zou komen luisteren. Klagers zoon en moeder weten niet dat hij gedetineerd is. De moeder van zijn zoon en zijn zus willen liever niet dat klager vertelt dat hij vastzit, omdat de zoon erg gevoelig is en zij bang zijn dat hij op school gestigmatiseerd zal worden. Als klager dit zou vertellen, dan wil hij dit in ieder geval door middel van een persoonlijk gesprek doen.

Klager voldoet aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor kortdurend re-integratieverlof. De aan het verlenen van vrijheden verbonden risico’s worden door de reclassering en op grond van de risicoscreener geweld als laag ingeschat, klager heeft gedurende zijn detentie gewenst gedrag vertoond en hij heeft het onderhouden van familiebanden als re-integratiedoel. 

Klager heeft nog steeds belang bij een beslissing. Het is immers duidelijk dat klager gelegenheid wil hebben zijn zoon buiten de inrichting te ontmoeten, wat ook op andere momenten dan tijdens een optreden mogelijk is. Verder ziet klager dat het regelmatig voorkomt dat geprobeerd wordt om een alternatieve datum voor de gewenste re-integratieactiviteit te vinden. In klagers geval is echter niet gesproken over een alternatieve mogelijkheid om zijn zoon te ontmoeten.
 
De reden voor deze opstelling lijkt voort te komen uit de negatieve adviezen van het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie. Klager is het daarmee oneens. Hij kan een bezoek van zijn zoon aan de inrichting, gezien de opvattingen van de verzorgers van zijn kind, niet afdwingen. Zij willen het kind niet naar de inrichting (mee)brengen. Op klagers manier en binnen de grenzen van het mogelijke doet hij er alles aan om zijn zoon te steunen en het contact te onderhouden. 

De opmerking dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom het bijwonen van een optreden van klagers zoon bijdraagt aan de re-integratiedoelen van klager, bevreemdt hem. De aanwezigheid van een ouder bij een optreden, is bij uitstek een vorm van contact die bijdraagt aan de onderlinge verstandhouding en verbondenheid tussen ouder en kind.  

Standpunt van verweerder
Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klager is sinds 8 april 2022 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Volgens klagers registratiekaart is (het resterende gedeelte van) deze straf op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties overgedragen aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. De wettelijk vroegst mogelijke datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling is kennelijk, gelet op klagers registratiekaart, bepaald op 10 oktober 2023. 

De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat hij in de inrichting niet actief aan zijn re-integratiedoel werkt, en het bijwonen van het optreden niet als logische vervolgstap wordt beschouwd. Het zou onvoldoende inzichtelijk zijn hoe het bijwonen van het optreden bijdraagt aan de door klager opgestelde re-integratiedoelen. 

De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie begrijpt klagers verzoek zo dat hij heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof, om het optreden van zijn zoon bij het [evenement] bij te kunnen wonen. 

Ten aanzien van klagers stelling dat verweerder ten onrechte niet zou hebben beslist op zijn verzoek om verlof om zijn moeder te bezoeken, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het vrijhedenadvies van 21 juni 2022 volgt dat met klager is besproken dat het niet mogelijk is om het bezoek aan zijn moeder en zijn zoon op een dag te plannen. Vervolgens is er, in overleg met klager, voor gekozen om de aanvraag te doen voor het bijwonen van het optreden van zijn zoon. Uit de stukken volgt dat verweerder dit heeft nagevraagd bij de inrichting. Op 4 en 12 juli 2022 is vanuit de inrichting bevestigd dat de verlofaanvraag alleen zag op het bijwonen van het optreden van klagers zoon. De beroepscommissie acht het dan ook niet onredelijk dat verweerder slechts op dit verzoek heeft beslist. 

De beroepscommissie stelt bij de beoordeling daarvan voorop dat bij een verzoek om kortdurend re-integratieverlof inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken.

Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, deelname aan een penitentiair programma en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Het is bijvoorbeeld mogelijk re-integratieverlof te verlenen voor deelname aan gedragsinterventies, het gericht bezoeken van familie om te werken aan een stabiel gezinscontact, het opnieuw invulling leren gegeven aan een opvoedingsrol binnen het gezin, voor ambulante zorg of voor het volgen van een opleiding of werken buiten de inrichting. Er moet sprake zijn van een gefaseerde opbouw van verloven. 

Uit klagers D&R-plan van 6 juli 2022 volgt dat klager, onder meer, als re-integratiedoel heeft opgenomen ‘zorg en begeleiding kinderen, onderhouden familieband’. Eén van de daaraan gekoppelde activiteiten betreft het bijwonen van het optreden van zijn zoon.

De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat het bezoeken van het optreden van klagers zoon redelijkerwijs onvoldoende reden vormt om kortdurend re-integratieverlof aan klager te verlenen. Het bijwonen van het optreden van klagers zoon niet kan namelijk niet worden beschouwd als een re-integratieactiviteit die bijdraagt aan zijn re-integratiedoelen en daarmee zijn terugkeer in de samenleving, ondanks dat dit als zodanig is opgenomen in zijn D&R-plan. 

Het is de beroepscommissie in dit geval namelijk onduidelijk hoe het opzoeken van klagers zoon, bij een optreden, specifiek bijdraagt aan het onderhouden van de familieband en daarbij aan een stabiel gezinscontact. Daarbij is van belang dat in het beroepschrift is aangegeven dat klager bij het optreden wenste te zijn, omdat het optreden voor zijn zoon belangrijk was, en omdat klager het sneu vond dat er niemand naar hem zou komen luisteren. De moeder van klagers zoon en zijn zus konden hierbij kennelijk niet aanwezig zijn. De beroepscommissie acht deze omstandigheden, hoe begrijpelijk ook, niet van dien aard dat daarvoor verlof had moeten worden verleend. 

Overigens acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat met klager niet is gesproken over een alternatieve mogelijkheid om zijn zoon te ontmoeten, zoal de raadsvrouw stelt, nu het verzoek om verlof specifiek zag op het bijwonen van het optreden van zijn zoon. Het lag in dat kader op klagers weg om een nieuw verzoek om verlof in te dienen voor het ontmoeten van zijn zoon op een ander moment. Het is de beroepscommissie ook overigens gebleken dat aan klager bij beslissing van 24 augustus 2022 verlof is verleend voor het brengen van een bezoek aan zijn familie.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 23 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven