Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31785/SGA, 6 februari 2023, schorsing
Uitspraakdatum:06-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/31785/SGA   

           

Betreft [Verzoeker]

Datum 6 februari 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoekers vriendin en zoon de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker voert aan dat het klopt dat hij tijdens het bezoek via zijn vriendin softdrugs heeft ingevoerd. Normaal gesproken wordt het bezoek dan echter voor de duur van drie maanden ontzegd en niet voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast geldt de bezoekontzegging ook ten aanzien van zijn zoon, terwijl zijn zoon niet bij hem op bezoek is geweest, aldus verzoeker.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder de schriftelijke mededeling van 22 januari 2023, komt naar voren dat verzoeker tijdens het bezoek contrabande via zijn vriendin heeft ingevoerd. Naar aanleiding hiervan was aan verzoeker een disciplinair straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Deze disciplinaire straf is op 25 januari 2023 beëindigd. Later die dag is de strafcel waar verzoeker verbleef aan een onderzoek onderworpen en is verzoeker gevisiteerd. Op het moment dat verzoeker zijn onderbroek moest uittrekken, gaf hij de inrichtingsmedewerker een bol verpakt in zwart plastic en zei “jullie hebben deze keer gewonnen”. Verzoeker gaf – zo stelt de directeur – aan dat het om een blok hasj ging. Na testen bleek het om 92,82 gram hasj te gaan. Vanwege de ernst van de feiten geldt de bezoekontzegging niet voor de duur van drie maanden, maar voor de duur van twaalf maanden. Dit geldt niet alleen voor verzoekers vriendin, maar ook voor verzoekers zoon die ervoor koos om de inrichting vlak voor het bezoek schielijk te verlaten. De invoer van drugs is niet verenigbaar met de orde en rust binnen de inrichting, aldus de directeur.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt voldoende aannemelijk geworden dat de betreffende bezoekers betrokken zijn geweest bij het invoeren van de drugs. De beslissing om deze bezoekers op grond van het bepaalde in artikel 38, derde lid, in verbinding met artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) de toegang tot de inrichting te ontzeggen kan op voorhand niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het verzoek zal daarom in zoverre worden afgewezen.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter stond het de directeur echter niet vrij om de betreffende bezoekers de toegang te ontzeggen voor een termijn van langer dan drie maanden.

Op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen (Stcrt. 20 april 2006, nr. 77 / pag. 10) (hierna: de Regeling) is de beslissing tot het weigeren van bezoek voor de maximumtermijn van twaalf maanden als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Pbw slechts aan de orde in drie gevallen (a. een gedetineerde die wordt verdacht van een terroristisch misdrijf, b. een gedetineerde die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot het begaan van een terroristisch misdrijf, c. een gedetineerde waarbij de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven een weigering voor een zo lang mogelijke termijn vergt). In andere gevallen wordt, zo komt naar voren uit de toelichting van de Minister op de wijziging van artikel 38 van de Pbw (TK 2005-2006, 30171, nr. 6), aansluiting gezocht bij de eerdere (maximale) duur van dergelijke ontzeggingen, te weten drie maanden. Noch uit de beslissing van de directeur, noch uit de overige door hem overlegde stukken, blijkt dat het bij de door de directeur opgelegde ontzegging van het bezoek gaat om gevallen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling. Gelet daarop is de beslissing van de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen in strijd met artikel 6 van de Regeling, voor zover de ontzegging van het bezoek langer duurt dan drie maanden. Gelet op het voorgaande komt de bestreden beslissing voor schorsing in aanmerking voor zover daarin de ontzegging de duur van drie maanden te boven gaat. Het verzoek zal daarom in zoverre worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 6 februari 2023 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven