Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30816/GV, 16 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30816/GV

           

Betreft [klager]

Datum 16 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 december 2022 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.

 

Klagers raadsman, mr. S. Ettalhaoui, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en kan de bestuursrechtelijke drietrapstoets (geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid) in het kader van het evenredigheidsbeginsel niet doorstaan. Er is geen rekening gehouden met klagers belangen. Het verlenen van strafonderbreking heeft onomkeerbare en onevenredige gevolgen voor de uitoefening van zijn recht op familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klager heeft hier twee kinderen wonen die rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Zonder strafonderbreking zit hij zijn detentie volledig uit en heeft hij de kans om in de toekomst zijn gezinsleven vorm te geven in Nederland of de Europese Unie. De jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), ten aanzien van de proportionaliteit van een beslissing die de betrokkene feitelijk niet in staat stelt om terug te keren (zie laatstelijk EHRM 7 december 2021, nr. 57467/15, Savran t. Denemarken), laat zien dat klagers gezinsleven bij de bestreden beslissing had dienen te worden betrokken. Het standpunt met betrekking tot het gezinsleven van klager zal nog met stukken worden onderbouwd.

 

Daarnaast is er een procedure gaande inzake de intrekking van klagers verblijfsvergunning. Indien strafonderbreking wordt verleend, kan hij de op 29 december 2022 geplande inhoudelijke zitting niet bijwonen. De beslissing tot intrekking van zijn verblijfsvergunning staat dus nog niet in rechte vast. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Aan hem is tevens een zwaar inreisverbod opgelegd. Een hoger beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning mag hij niet in Nederland afwachten. Op 19 oktober 2022 heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) laten weten dat klagers vertrek kan worden gerealiseerd (vanuit de Marokkaanse ambassade is toegezegd dat een laissez-passez wordt afgegeven). Vervolgens is onderzocht of er redenen zijn die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking. Dat is niet het geval. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is geen sprake. Klager heeft bij de DT&V wisselend verklaard over zijn (klein)kinderen, die allen een volwassen leeftijd hebben bereikt, die ten opzichte van klager geen afhankelijkheidsrelatie hebben en hem sinds zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel vanaf 15 februari 2022 niet hebben bezocht.

 

Het maatschappelijk belang om aan klager strafonderbreking voor onbepaalde tijd te verlenen weegt zwaarder dan zijn persoonlijke belang om in Nederland te kunnen verblijven. Klager heeft meerdere antecedenten op zijn naam staan (verkrachting, mishandeling, straatroof, cocaïnesmokkel, straathandel) en heeft tegenover het inrichtingspersoneel verklaard dat hij een criminele levensstijl heeft die hij na zijn detentie wil voortzetten. Hoewel het door klager ingediende schorsingsverzoek is toegewezen (RSJ 16 december 2022, 22/30857/GV), kan de bestreden beslissing niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

 

Nu de inhoudelijke behandeling van het onderhavige beroep niet zal zijn afgerond voor 29 december 2022, heeft klager gelegenheid om de betreffende zitting in persoon bij te wonen.

 

3. De beoordeling

Klager onderging vanaf 6 juni 2022 een gevangenisstraf van zes maanden in verband met een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Op dit moment ondergaat hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van 118 dagen. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling was op 5 november 2022. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 3 april 2023.

 

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten (Stcrt. 2012, 7141).

 

Uit het dossier volgt dat klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar ongegrond verklaard. Hierbij is onder meer geconcludeerd dat bij klager geen sprake is van een ‘beschermingswaardig’ gezinsleven.

 

Klager stelt in het onderhavige beroep dat het verlenen van strafonderbreking voor onbepaalde tijd – onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert – een schending oplevert van zijn recht op gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het hierop ingenomen standpunt van verweerder komt erop neer dat klager geen bescherming kan ontlenen aan artikel 8 van het EVRM, omdat hij niet valt onder de reikwijdte van deze bepaling.

 

Klager heeft dit niet weersproken en ook het door hem gestelde gezinsleven niet (met stukken) onderbouwd. De beroepscommissie is reeds hierom van oordeel dat van een schending van artikel 8 van het EVRM niet is gebleken. Van zeer bijzondere omstandigheden, die aanleiding vormen om klager pas na ommekomst van de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf naar Marokko uit te zetten, is dan ook evenmin gebleken.

 

Gelet hierop heeft verweerder aan het algemeen belang om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief uit te zetten, in redelijkheid zwaarder gewicht kunnen en mogen toekennen dan aan het belang van klager bij toekomstig verblijf in Nederland. De beslissing tot het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven