Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27636/GM, 13 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/27636/GM

           

Betreft [Klager]

Datum 13 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij na zijn val ondanks zijn pijnklachten niet (tijdig) is doorverwezen naar het ziekenhuis.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 9 december 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts is niet op de zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 31 december 2021 uit zijn bed gevallen en heeft daar pijnklachten aan zijn rechterheup aan overgehouden. Op die dag is hij bij de verpleegkundige van de medische dienst geweest. Daar is hij kort gecontroleerd. De verpleegkundige heeft hem ondanks zijn klachten niet doorverwezen naar de inrichtingsarts. Pas de volgende dag is hij doorverwezen naar het ziekenhuis, waar hij vrijwel direct is geopereerd. De heup bleek gebroken te zijn. Klager heeft uiteindelijk geen nadelige gevolgen aan het niet tijdig handelen van de verpleegkundige overgehouden. Dit betekent echter niet dat klager geen financiële compensatie hoeft te worden geboden.

De medisch adviseur heeft opgeschreven dat het vervelend is dat klager niet direct de benodigde zorg heeft ontvangen. In de reactie op het beroepschrift neemt de inrichtingsarts het standpunt in, dat onder deze omstandigheden een verpleegkundige geen overleg hoeft te voeren met een inrichtingsarts. De medisch adviseur en de inrichtingsarts zitten niet op één lijn. Het standpunt van de medisch adviseur moet worden gevolgd.

Eén been van klager is langer dan zijn andere en klager heeft een klompvoet.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

De verpleegkundige heeft medisch juist gehandeld. Aan klager is pijnstilling voorschreven en als vangnetadvies heeft hij de mogelijkheid gekregen om bij toename van de klachten contact op te nemen met de medische dienst. Er was op 31 december 2021 geen vermoeden van een heupfractuur. Overleg met een inrichtingsarts was op dat moment niet noodzakelijk. Helaas is klager diezelfde nacht uit bed gevallen en was het voor hem niet mogelijk om een bewaarder te alarmeren.

Dat klager niet direct is doorverwezen naar het ziekenhuis, heeft geen negatief effect gehad op zijn behandeling en herstel. Wel heeft hij door de val uit zijn bed en het daarna niet kunnen alarmeren van een bewaarder extra pijnklachten ondervonden. Helaas was toepassing van het vangnetadvies onvoldoende gewaarborgd.

 

3. De beoordeling

Waartegen is het beroep gericht?

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 17 mei 2022. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.

 

Inhoudelijk

Klager is op 31 december 2021 in zijn cel op de grond gevallen. Hij is diezelfde dag door een verpleegkundige gezien in verband met pijnklachten. De verpleegkundige heeft in het medisch dossier genoteerd dat – voor zover voor de beoordeling relevant – klager last heeft van zijn rechterheup en dat hij moeilijk stappen kan zetten. De verpleegkundige heeft aan klager het advies gegeven om paracetamol te nemen en bij toename van de pijnklachten contact op te nemen met de medische dienst. Op 1 januari 2022 is klager opnieuw gezien door de medische dienst, nadat klager die nacht uit zijn bed was gevallen. Diezelfde dag is hij overgebracht naar het ziekenhuis waar een röntgenfoto van de rechterheup is gemaakt. Daarop was een heupfractuur te zien, waaraan klager tijdens dezelfde opname nog is geopereerd.

De beroepscommissie stelt vast dat de verpleegkundige op 31 december 2021 geen aanwijzingen voor een fractuur heeft geconstateerd en zonder de inrichtingsarts te raadplegen nader onderzoek achterwege heeft gelaten. In het medisch dossier is niet opgenomen welk onderzoek de verpleegkundige bij klager heeft gedaan. De omstandigheid dat klager op dat moment moeite had met het zetten van stappen, had naar het oordeel van de beroepscommissie voor de verpleegkundige reden moeten zijn om nader onderzoek te (laten) verrichten en in ieder geval om met de inrichtingsarts te overleggen. Goed denkbaar is dat de uitkomst van dit overleg was geweest om klager al op 31 december 2021 voor een röntgenfoto naar het ziekenhuis te sturen. Door dit na te laten en het aan klager over te laten om bij aanhoudende klachten naar het spreekuur te komen, is de verpleegkundige, die in artikel 71b van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) met de inrichtingsarts wordt gelijkgesteld, tekortgeschoten in het verlenen van adequate medische zorg.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €70, .

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €70,-.

 

Deze uitspraak is op 13 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven