Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28913/GB, 13 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/28913/GB    

           

Betreft [klager]

Datum 13 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 augustus 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ondanks het als hoog ingeschatte recidiverisico, adviseerde de reclassering wel positief over een re-integratietraject waarbij diverse interventies werden geïndiceerd. Eén daarvan was dat klager zou worden aangemeld voor behandelgesprekken bij De Waag. De behandelaar heeft eerder laten weten dat behandeling gericht op emotieregulatie in combinatie met cognitieve gedragstherapie geïndiceerd is. Volgens de reclassering kon hier tijdens de behandelgesprekken mogelijk al mee worden begonnen. Die gesprekken zijn dan ook gestart. Verweerder concludeert vervolgens ten onrechte dat de geïndiceerde behandeling nog niet was aangevangen. De reclassering stelde immers slechts dat hiermee tijdens de gesprekken mogelijk gestart kon worden, niet dat dit noodzakelijk was.

De rechtbank heeft in het niet-onherroepelijke vonnis niet voor niets een ambulante behandelverplichting gedurende de proeftijd opgelegd. Interventies zijn dus weliswaar noodzakelijk, maar kunnen ook plaatsvinden in een ambulante setting. Juist vanuit de BBA had dit gekund, terwijl dit vanuit een reguliere inrichting niet of nauwelijks mogelijk is. Om de risico’s nader in te perken had elektronisch toezicht kunnen worden toegepast. Het onttrekken aan voorwaarden had de reclassering immers als laag ingeschat.

Klager heeft uiteindelijk geen enkele begeleiding gehad voor een geleidelijke terugkeer in de maatschappij. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klager was sinds 22 maart 2021 gedetineerd. Hij was voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek, wegens ontucht met een minderjarige en verleiding van een minderjarige tot ontucht. De fictieve einddatum van klagers detentie was ten tijde van de bestreden beslissing bepaald op 12 september 2022.

Op 5 september 2022 is klagers voorlopige hechtenis geschorst. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

De regelgeving

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van artikel 20ab van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) gelden daarvoor de volgende voorwaarden:

-    de gedetineerde ondergaat een gevangenisstraf langer dan zes maanden;

-    de gedetineerde moet nog hoogstens een zesde deel van zijn gevangenisstraf ondergaan, voordat hij (voorwaardelijk) in vrijheid kan worden gesteld;

-    het verlof duurt minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden;

-    de duur van het verlof wordt vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan).

 

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De bestreden beslissing

Klagers verzoek om in een BBA te worden geplaatst is afgewezen, omdat klager nog geen geïndiceerde behandeling had gehad, terwijl het recidiverisico als hoog werd ingeschat.

 

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren. Zij is namelijk van oordeel dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voor dat oordeel is vooral van belang dat er risico’s aan klagers verblijf in een BBA waren verbonden, die nog onvoldoende konden worden beperkt en beheerst. Daarbij is ook de aard van klagers delicten van belang. De beroepscommissie licht dit oordeel als volgt toe.

Klager was gedetineerd vanwege zedendelicten met minderjaren. Uit het dossier blijkt dat de reclassering het risico op recidive als hoog had ingeschat en dat uit de risicoscreener geweld ernstige zorgen naar voren kwamen ten aanzien van toekomstig geweld buiten de inrichting bij het verlenen van vrijheden. Klager had kennelijk al wel een of enkele gesprekken gehad bij De Waag, maar het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden in welk stadium die gesprekken waren en in hoeverre deze gesprekken verband hielden met klagers delict (en dus tot beperking van het recidiverisico zouden leiden). Bij deze stand van zaken gaat de beroepscommissie ervan uit dat de risico’s nog onveranderd waren.

De beroepscommissie merkt op dat de einddatum van klagers detentie naderde, dat zijn gedrag in de inrichting goed was en dat de inrichting positief had geadviseerd, maar zij vindt dit onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 13 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter,
mr. C. Fetter en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven