Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26072/GA, 4 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/26072/GA

                                   

Betreft [klager]

Datum 4 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover aan de orde in beroep - beklag ingesteld tegen:

a.         Het tweemaal krijgen van een time-out (SC 2021/366);

b.         Het niet contact mogen opnemen met zijn advocaat (SC 2021/367); 

c.         Het niet reageren op een intercomoproep van klager (SC 2021/368);

d.         De wijze waarop klager op 14 december 2021 door het Interne Bijstandsteam (IBT) naar de afzonderingsafdeling is gebracht en de beslissing van de directeur van 14 december 2021 om klager te verplichten tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling) (SC 2021/369) en

e.         De weigering om klager over een scheermes op cel te laten beschikken (SC 2021/372).

De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 3 februari 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard inzake het beklag SC 2021/371 (de beroepscommissie leest verbeterd: SC 2021/372) en het beklag voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, gehoord op de zitting van 22 september 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Na de zitting heeft de beroepscommissie aanleiding gezien om schriftelijk nog enkele vragen te stellen aan de directeur. De directeur heeft schriftelijk op die vragen gereageerd op 10 november 2022. De reactie van de directeur is klager en zijn raadsvrouw ter informatie toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Klager is op 21 december 2021 tweemaal middels een time-out in afzondering geplaatst. Hij is op grond van artikel 23 van de Pbw uitgesloten van deelname aan een of meer activiteiten. Ten onrechte is deze ordemaatregel niet op schrift gesteld en uitgereikt. Er was geen sprake van een noodzaak om de maatregel op te leggen. De orde en veiligheid in de inrichting is niet in het geding geweest. Bovendien werkt het geven van een time-out bij klager averechts. 

 

Beklag b., c. en d.

Klager meent dat hij is mishandeld door het IBT. Hij is geslagen met een stok en heeft hier verwondingen aan overgehouden. Klager heeft tweemaal aangifte gedaan. De aangifte is in behandeling bij de politie. In het PPC Scheveningen is tegen klager gezegd dat er een e-mail over hem was ontvangen en dat zij wisten wat voor persoon klager was. Dat zag klager als een bedreiging. De dwangbehandeling is ingezet omdat hij niet wilde meewerken.

Klager krijgt op dit moment geen medicatie, anders dan voor zijn maagklachten. In andere inrichtingen heeft klager niet eerder dwangmedicatie gehad. Klager heeft geen psychische klachten. Hij heeft alleen PTSS. Wegens die PTSS is het incident extra traumatisch voor hem geweest. Door de medicatie heeft klager veel neusbloedingen gehad. Daarnaast is klager bang voor (de gevolgen van) medicatie. Toen klager in afzondering verbleef is er geen arts op bezoek gekomen. De psychiater is wel iedere dag langsgekomen.

Klager wilde contact opnemen met zijn advocaat. Er was haast geboden in verband met een in te dienen schorsingsverzoek na zijn plaatsing in isolatie. Daarmee is de noodzaak voor contact een gegeven. Onduidelijk is waarom er geen gelegenheid kon worden geboden. Klager voelde zich in de afzonderingscel alsof hij een hartaanval kreeg. Hij raakte in paniek omdat er niet adequaat op intercomoproepen werd gereageerd. 

 

Beklag e.

Klager mag een scheerapparaat gebruiken, maar dat wil hij niet omdat hij het gebruik daarvan onhygiënisch vindt. Het gaat om een besluit dat op klager betrekking heeft. 

 

Standpunt van de directeur

Nu klager volgens de directeur in beroep niets nieuws naar voren heeft gebracht, verwijst de directeur in de eerste plaats naar de inhoud van het eerdere verweerschrift.

 

Beklag a.

De time-out moet worden gezien als onderdeel van de individuele behandeling in het PPC. Het PPC heeft daar een aanwijzing voor. Een time-out betreft geen afzondering. De gedetineerde verblijft in zijn eigen verblijfsruimte en kan dan niet met de groep meedoen. Als de groep is ingesloten, dan krijgt de gedetineerde die een time-out heeft bijvoorbeeld recreatie of een persoonlijk verzorgingsmoment. 

Op vragen van de beroepscommissie heeft de directeur aangegeven dat het niet zo is dat de directeur per definitie op de hoogte wordt gesteld van het toepassen van een time-out. Het afdelingshoofd en het behandelteam zijn wel altijd op de hoogte, of hebben de time-out gegeven. Als een gedetineerde zich misdraagt of ontwrichtend aanwezig is en hij laat zich door het personeel niet sturen, kan het personeel een time-out geven. Dat gebeurt zonder beschikking. Met de mogelijkheden die een individueel regime biedt, kunnen gedetineerden tijdens de voor het dagprogramma bestemde uren en afhankelijk van hun psychische draagkracht in hun verblijfsruimte worden ingesloten, dan wel in gemeenschap op de afdeling verblijven. De time-out maakt geen onderdeel uit van het (persoonlijke) behandelplan van een gedetineerde.

 

Beklag b.

Het komt voor dat een gedetineerde niet in de gelegenheid wordt gesteld om contact op te nemen met zijn advocaat. Dat kan zijn omdat de gedetineerde niet direct beheersbaar is. In het geval van toepassing van een b-dwangbehandeling, wordt er vanuit de inrichting contact opgenomen met de advocaat om de beslissing mede te delen.

 

Beklag d.

Het IBT is getraind om met dit soort incidenten om te gaan. Er was sprake van een vijfmansbenadering, onder wie één groepscommandant. Als sprake is van veel agressie bij de gedetineerde kan het gebeuren dat een helm van een IBT’er afgaat, zoals in dit geval is gebeurd. Het zijn immers geen ninja’s. Klager is na toepassing van de medicatie opgeknapt. Het heeft absoluut effect gehad. De directeur meent dat klager thans nog medicatie gebruikt. Nu gaat het beter met klager, ook in de omgang. Hij is stabieler. Voor wat betreft de PTSS van klager gaat de directeur af op adviezen van de psychiater. De psychiater is daarvoor immers opgeleid.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Klager heeft op 21 december 2021 tweemaal - of, volgens het verweerschrift van de directeur driemaal - een zogeheten time-out gehad. In de Pbw noch in de memorie van toelichting wordt een ‘time-out’ genoemd. Volgens de directeur valt de time-out binnen de reikwijdte van het PPC-regime en is daarom geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. De penitentiaire psychiatrische centra kennen een individueel regime. Met de mogelijkheden die dit individuele regime biedt kunnen patiënten tijdens de voor het dagprogramma bestemde uren en afhankelijk van hun psychische draagkracht in hun verblijfsruimte worden ingesloten, dan wel in gemeenschap op de afdeling verblijven. De beroepscommissie begrijpt dat de time-out door het personeel wordt ingezet op momenten dat de psychische draagkracht van de gedetineerde verblijven in de groep niet toelaat. Feitelijk hield de time-out in het geval van klager in dat hij enige tijd is afgezonderd in de eigen verblijfsruimte, op (een) moment(en) dat de groep aan activiteiten deelnam. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat een time-out een beklagwaardige beslissing van de directeur betreft, waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw kan worden opgekomen (vgl. RSJ 1 juni 2015, 14/4189/GA). Het geven van een time-out - die naar zijn aard (zeer) kort zal zijn – acht de beroepscommissie in beginsel niet een situatie waarin het opleggen van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 of 24 van de Pbw is vereist. Van uitsluiting van een activiteit als bedoeld in artikel 23 van de Pbw is temeer geen sprake geweest omdat de directeur heeft medegedeeld dat klager de activiteit(en) op een later moment (individueel) kan volgen.

De beroepscommissie hecht eraan op te merken dat het geven van een time-out niet onbegrensd kan zijn. Naarmate het aantal, dan wel de tijdsduur van time-outs toeneemt, kan de maatregel wel het karakter krijgen van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 dan wel 24 van de Pbw. De beroepscommissie denkt daarbij aan situaties waarbij activiteiten niet meer (individueel) kunnen worden ingehaald, of dat een gedetineerde langdurig in afzondering wordt geplaatst in zijn verblijfsruimte. In die gevallen ligt het opleggen van een ordemaatregel in de rede. Gelet hierop is registratie van de time-outs, waaronder de tijdsduur ervan, van belang.     Hoewel de exacte tijdsduur van de time-outs in klagers geval niet duidelijk is geworden, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat sprake was van een situatie waarin een ordemaatregel op grond van artikel 23 of 24 van de Pbw had moeten worden opgelegd.

Klager heeft meermalen een time-out gekregen omdat hij bij herhaling boos en niet voor rede vatbaar was richting het personeel, een aanwijzing van het personeel niet opvolgde waarbij hij een medegedetineerde betrok en opruiend gedrag vertoonde richting medegedetineerden. Tijdens de time-outs bleef klager bij herhaling op de intercomknop drukken.

De beroepscommissie komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van onredelijke of onbillijke beslissingen door aan klager twee time-outs op te leggen. Het beroep zal daarom op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Beklag b., c. en e.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b., c. en e. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een (of meer) andere beslissing(en) leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre eveneens ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt ten aanzien van beklag b. op dat zij anders dan de beklagcommissie van oordeel is dat sprake was van een spoedeisend belang om contact op te nemen met klagers advocaat, maar dat zij aannemelijk acht dat klager gelet op zijn gemoedstoestand op dat moment niet in de gelegenheid kon worden gesteld om contact op te nemen en op een eerstvolgende gelegenheid daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Daar komt in dit geval bij dat de directeur te kennen heeft gegeven dat de advocaat in geval van toepassing van een b-dwangbehandeling wordt geïnformeerd.

 

Beklag d.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat klager niet heeft meegewerkt aan zijn plaatsing in afzondering en zich gewelddadig heeft verzet, waarbij hij een helm van het hoofd van een IBT’er heeft getrokken en hem in het gezicht heeft gekrabd. Voor wat betreft de wijze van handelen van het IBT is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het IBT disproportioneel heeft gehandeld.

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.

Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Vaststaat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale persoonlijkheidstrekken.

Klager is bekend met ernstige gedragsproblemen (waaronder ernstig zelfdestructief gedrag) in het kader van zijn persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Klager verbleef sinds 1 december 2021 in PPC Scheveningen nadat in PPC Zwolle een onhoudbare werkrelatie was ontstaan door conflicten die klager aanging met zijn omgeving. Klager vertoonde sinds zijn verblijf aanhoudende achterdocht naar zijn omgeving en begeleiding, waarbij die achterdochtige interpretatie van (voor omgeving neutrale) informatie voor forse spanningen zorgde. Recentelijk had klager zichzelf beschadigd door koperdraad in te slikken en een litteken op zijn buik te openen, na een situatie waarin hij zich bedreigd en onmachtig voelde. Op 14 december 2021 heeft klager zich boos en onmachtig geuit over beperkingen op de afdeling. Hij kon geen concrete vragen formuleren en er leek sprake van zelfbeschadiging. Klager werd daarop ingesloten, maar wees hulp van de medische dienst en behandelaren af en dreigde zichzelf opnieuw te beschadigen. Hierop is klager, die zich fors heeft verzet, in de afzonderingscel geplaatst om verdere schade af te wenden. Geprobeerd is met klager te praten, maar hij bleef dusdanig geladen en agressief dat alternatieve perspectieven geen de-escalerende uitwerking hadden. Klager wijst medicatie resoluut af. Er zijn diverse time-outs ingezet en er is een individueel programma gehanteerd waarbij duidelijkheid en voorspelbaarheid zijn betracht om zo de achterdocht te verminderen. Er is gevaar dat klager zichzelf zal beschadigen, voor maatschappelijke teloorgang, het oproepen van agressie jegens hem en de algemene veiligheid van personen of goederen.    

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager een b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel bevestigen met aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van de overweging van de beklagcommissie over de wijze waarop door de arts uitvoering is gegeven aan de dwangbehandeling, merkt de beroepscommissie op dat dit geen beslissing van de directeur maar medisch inhoudelijk handelen betreft. Daartegen staat op grond van de Pbw geen beklag open. De beklagcommissie had zich onbevoegd moeten verklaren hierover te oordelen. Nu de beklagcommissie dat niet heeft gedaan, zal de uitspraak van de beklagcommissie op dat onderdeel worden vernietigd. De stukken zullen ter bemiddeling worden doorgestuurd aan het hoofd van de medische dienst van het PPC Scheveningen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van beklagonderdeel d. voor zover deze de wijze waarop door de arts uitvoering is gegeven aan de dwangbehandeling betreft, bepaalt dat de beklagcommissie zich op dat onderdeel onbevoegd had moeten verklaren het beklag in behandeling te nemen en bepaalt dat de stukken in handen van het hoofd van de medische dienst van het PPC Scheveningen worden gesteld.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a., b. c., d. voor het overige, en e., ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling en wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 4 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, dr. T. Jambroes en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door

mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven