Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28260/TA, 30 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/28260/TA    

           

Betreft [klager]

Datum 30 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen de beslissing van 8 november 2021 tot het opleggen van afdelingsarrest.

De beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 7 juli 2022 het beklag ongegrond verklaard (Me 2021-414). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 23 november 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft vanwege ziekte geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid en is ermee akkoord dat zijn raadsvrouw namens hem ter zitting het woord voert.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Mevrouw S. van Woerden, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Via familie heeft klager te horen gekregen dat een medepatiënt in de kliniek de tbs-maatregel opgelegd heeft gekregen vanwege de moord op klagers oom. Klager heeft dit direct kenbaar gemaakt aan de kliniek, die hiervan niet op de hoogte was. Klager wilde juist problemen voorkomen. Voorts heeft hij de veiligheid gegarandeerd. Er was sprake van een activiteit in de sportzaal. Klager deed daar ook aan mee en de betreffende medepatiënt ook. Die medepatiënt heeft toen zowel klager als klagers familie bedreigd. Klager heeft zich hierop teruggetrokken van de activiteit en melding gemaakt bij de staf. Klager heeft geen enkel aandeel gehad in het incident. Er is geen sprake geweest van opzoeken of provoceren van zijn kant. Klager heeft zich netjes gedragen en heeft daarvoor juist een compliment gekregen. De stelling van de kliniek dat klager een aandeel heeft gehad in het incident, wordt niet onderbouwd door hun eigen rapportages nu het daarin niet is terug te vinden. Klager acht de maatregel dan ook disproportioneel. Er had bijvoorbeeld ook gekozen kunnen worden om de medepatiënt op afdelingsarrest te houden opdat klager zich wel door de kliniek kon begeven. Dit had meer in lijn gelegen nu het aandeel van klager nihil, dan wel kleiner was dan het aandeel van de medepatiënt. Die medepatiënt is overgeplaatst naar een andere instelling op het moment dat hij verlof had.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat klager en de medepatiënt naar aanleiding van een fors incident tussen beiden op 8 november 2021 de maatregel van afdelingsarrest opgelegd hebben gekregen teneinde de veiligheid in de instelling te waarborgen en te onderzoeken welk aandeel beiden bij het incident hebben gehad. Het opleggen van de maatregel aan ook klager is in dat licht bezien niet onredelijk of onbillijk te noemen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

De maatregel is opgelegd voor de duur van vier weken en op 6 december 2021 en 3 januari 2022 verlengd in afwachting van overplaatsing van klager of de medepatiënt naar een andere instelling. Klagers afdelingsarrest is beëindigd op 10 januari 2021 omdat toen de betreffende medepatiënt is overgeplaatst naar een andere instelling.

Nu het beroep uitsluitend betrekking heeft op de klacht betreffende de maatregel van 8 november 2021 en het voortduren van deze (eerste) maatregel tot aan de verlengingsbeslissing van 6 december 2021 (waartegen afzonderlijk beklag openstond), is aan de orde of de duur van de maatregel tot 6 december 2021 redelijk en billijk kan worden geacht.

Ter zitting van de beklagcommissie heeft het hoofd van de instelling verklaard dat uit een onderzoek in verband met aangifte naar aanleiding van het incident is gebleken dat klager de betreffende medepatiënt zou hebben opgezocht, getreiterd en het incident mogelijk heeft uitgelokt. Deze verklaring is niet met enig document onderbouwd. In de door de instelling in beklag overgelegde rapportages over de periode van 6 november 2021 tot en met 10 januari 2022 staat alleen vermeld dat het incident wordt onderzocht en dat de maatregel in afwachting van overplaatsing van klager of de medepatiënt in het kader van de veiligheid niet kan worden opgeheven. In de rapportage staat verder niets vermeld over de precieze stand van zaken in en voortgang van het onderzoek naar het aandeel van beiden en dus in hoeverre klager enig aandeel in het incident zou hebben gehad en dit in gesprekken met hem aan de orde is gesteld.

Klagers klacht dateert van 17 november 2021. Blijkens de rapportage is op 19 november 2021 klagers vraag over zijn beperkingen beantwoord met de mededeling dat wordt bekeken wie welke aandeel bij het incident heeft gehad. Verder is klager blijkens die rapportage op 26 november 2021 gehoord over verlenging van de maatregel nu er nog niets is veranderd. Over de tussenliggende periode is er geen verslaglegging overgelegd.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen over de noodzaak van het voortduren van de eerste maatregel van klager en is dan ook niet ingegaan op klagers verklaring dat de betreffende medepatiënt, van wie als onbetwist vast staat dat hij een groot aandeel aan het incident had, op een gegeven moment geen afdelingsarrest meer had. Hoewel begrijpelijk is dat de instelling de orde en veiligheid in de instelling moet handhaven, is onder deze omstandigheden en gelet op het ontbreken van rapportage in de periode van 19 november 2021 tot 26 november 2021 onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers afdelingsarrest vanaf 17 november 2021 (datum klacht) tot aan de verlengingsbeslissing van 6 december 2021 heeft moeten voortduren. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van het hoofd van de instelling tot het vanaf 17 november 2021 laten voortduren van het afdelingsarrest als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op 19 x €6,-, in totaal €144,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond betreffende het voortduren van de maatregel afdelingsarrest vanaf 17 november 2021 en in zoverre vernietigt zij de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart zij het beklag alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €144,-.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 30 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter,
mr. drs. L.C. Mulder en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven