Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28528/GB, 16 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/28528/GB

           

Betreft [klager]

Datum 16 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 juli 2022 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. C. Ihataren, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De voorzitter heeft klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de (digitale) zitting van 6 december 2022.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft al bijna drie jaar in de EBI. Hij gaat gebukt onder het zeer strikte regime. Het karakter van de EBI is bijna inhumaan. Hoe langer het verblijf van een gedetineerde in de EBI voortduurt, hoe zwaardere eisen daaraan moeten worden gesteld. Het geldt als ultimum remedium. Dit volgt uit rechtspraak van de RSJ. In de bestreden beslissing wordt echter hoofdzakelijk teruggegrepen op inmiddels oude informatie (van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP)).

 

Klager ontkent betrokkenheid bij de vermeende ontsnappingspoging. Er is in geen enkel strafrechtelijk onderzoek vastgesteld dat klager daadwerkelijk met het vermeende geld, macht en middelen een ontsnappingspoging heeft bewerkstelligd. Het onderzoek heeft zich gericht op de uitvoerenden zelf. ‘Media-aandacht’ en ‘geld, macht en middelen’ zijn subjectieve criteria, waarvan het gebruik problematisch is, in die zin dat het gewicht hiervan niet duidelijk is en afhankelijk is van interpretatie, zo volgt uit een advies van de RSJ van 27 april 2009.

 

Stukken van het interne onderzoek naar de ontsnappingspoging ontbreken. Klager is ook niet in de gelegenheid gesteld om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te toetsen, om zich daartegen te kunnen verweren. Op basis van dergelijke stellingen en niet nader onderbouwde beweringen worden vervolgens aannames gedaan, zoals dat klager onderdeel zou uitmaken van een crimineel samenwerkingsverband (CSV). Het zou volgens het Openbaar Ministerie (OM) daarom “niet ondenkbaar” zijn, ook gelet op klagers recente veroordeling in hoger beroep, dat hij opnieuw zal proberen te ontvluchten. Nog los van het feit dat dit geen extreem vluchtrisico in de zin van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) met zich meebrengt, is de overgelegde informatie niet (meer) voldoende actueel, concreet, volledig en betrouwbaar. Alleen al door tijdsverloop moet op een gegeven moment anders tegen een ooit bestaande dreiging of vluchtgevaar worden aangekeken.

 

Vluchtgevaar uit het verleden kan een verlenging van het verblijf in de EBI volgens rechtspraak van de RSJ niet zonder meer rechtvaardigen. Op enig moment zal moeten worden getoetst of met een lichter regime kan worden volstaan (vergelijk RSJ 8 oktober 2018, R 376). Zo’n toetsing ontbreekt in het geheel in de bestreden beslissing, terwijl dit na tweeënhalf jaar wel in de rede ligt. Bovendien wordt onvoldoende onderbouwd dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico zou vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

 

Klager zou contacten onderhouden in het conflict in de ‘Wereld 1 oorlog’. Hiermee zal niet de Eerste Wereldoorlog zijn bedoeld, maar het is onduidelijk wat dan wel. Dit kenmerkt de onzorgvuldigheid waarmee de beslissing tot stand is gekomen.

 

Klager heeft cassatie ingesteld tegen zijn veroordeling door het hof tot een levenslange gevangenisstraf. Een dergelijke veroordeling is slechts een algemeen gegeven dat in meer zaken aan de orde is. Het zegt niets over een concreet vluchtgevaar of maatschappelijk risico. Het zegt ook niets over de vraag of met een lichter regime kan worden volstaan. Zelfs als het een rol zou kunnen spelen, dan heeft dit argument een beperkte geldigheidsduur. Klager is veroordeeld voor feiten uit 2015 en 2016. Die feiten en omstandigheden zijn niet meer actueel. Anders zou een levenslange veroordeling ook een levenslang verblijf in de EBI met zich meebrengen. Dat staat op gespannen voet met de eisen die de beroepscommissie stelt. De stand van zaken is dezelfde als drie jaar geleden. De hogere eisen worden nu niet meer gehaald.

 

Er wordt in de bestreden beslissing informatie, vermoedelijk uit een lopende strafzaak, aangehaald, waarin onder meer een wapendepot aan klager wordt toegeschreven. In het advies van het OM van 22 februari 2022 worden meerdere beweringen gedaan die op geen enkele manier nader worden onderbouwd. Over het wapendepot staat eerst dat klager erover beschikt en later dat erover gesproken wordt. Dat is dus onduidelijk. Verzocht wordt al deze informatie buiten beschouwing te laten, alleen al omdat er geen stukken zijn waaruit deze informatie blijkt en klager zich hiertegen dus niet kan verweren. Dit raakt aan het recht op een eerlijk proces. Daarbij staat vast dat klager niet zal worden vervolgd in de hiervoor bedoelde, lopende strafzaak. Als het bewijs daadwerkelijk zo belastend zou zijn, dan had het OM tot vervolging van klager moeten overgaan. Het is te makkelijk om te zeggen dat klager niet wordt vervolgd omdat hem al een levenslange gevangenisstraf is opgelegd.

 

Klager wordt geen enkel perspectief geboden. Klagers gedrag in de EBI is niet kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Klager gedraagt zich goed, ondanks het strikte regime en de ingrijpende gebeurtenissen in zijn familiekring. Hij kan zijn familiebanden nauwelijks onderhouden en heeft al die tijd, ook bij ingrijpende gebeurtenissen, geen familieleden kunnen aanraken of knuffelen. Dat heeft invloed op zijn psyche. Post wordt om onduidelijke reden soms niet uitgereikt, waarvan gesteld wordt dat dit door PostNL komt. Bellen kan maar zeer beperkt. Een verblijf van 22 uur per dag op cel is geen uitzondering. Klager voelt zich eenzaam. Verzocht wordt om klagers persoonlijke omstandigheden mee te wegen.

 

In de bestreden beslissing is niet specifiek gemotiveerd waarom het monitoren van medegedetineerden noodzakelijk zou zijn. Eventuele risico’s in een minder beveiligd regime kunnen worden ondervangen door oplegging van beperkingen en maatregelen. Er kan ook rekening worden gehouden met de gedetineerden bij wie klager op de afdeling geplaatst kan worden, bijvoorbeeld door hem op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) te plaatsen bij gedetineerden van wie ook alle contacten met de buitenwereld worden gemonitord. De AIT wordt niet voor niets de EBI light genoemd. Het is bekend dat bij plaatsing op een AIT ook wordt gekeken naar welke medegedetineerden daar verblijven. Van de meeste gedetineerden die op een AIT verblijven worden sowieso alle contacten gemonitord. Eventuele risico’s kunnen daarmee dus worden ondervangen. Weliswaar beslist de directeur over plaatsing op een AIT, maar die weegt het advies van verweerder en het OM wel zwaar mee.

 

Standpunt van verweerder

Op 19 januari 2020 heeft een poging tot ontvluchting plaatsgevonden in de PI Achterhoek te Zutphen. Onbekenden probeerden met rookbommen het zicht te ontnemen aan de Centrale Meldkamer en de voorportier. Tegelijkertijd probeerden drie personen met een slijptol de tussenpoort tussen de ingangspoort en de hoofdingang van de inrichting open te slijpen. Dit mislukte. Klager bevond zich tussen het hek van luchtplaats 1 en het volgende penitentiaire hekwerk. Hij heeft contact gehad met zijn handlangers, maar het is niet gelukt om een opening in het hekwerk te maken. De handlangers hebben de inrichting verlaten. Uit de strafzaak tegen de verdachten die betrokken waren bij de ontsnappingspoging, blijkt dat de rechtbank ervan uitging dat het doel was om klager te bevrijden.

 

De uitkomsten van het veiligheidsonderzoek naar aanleiding van de ontvluchtingspoging zijn voor intern gebruik en worden niet gedeeld. Klagers gedrag van 19 januari 2020 staat echter ook omschreven in het selectieadvies van 19 januari 2020, het formulier ‘bijzonder voorval’ van 20 januari 2020 en het GRIP-rapport van 4 februari 2020. Op basis van deze stukken is het voldoende aannemelijk dat klager met hulp van anderen uit de PI Achterhoek heeft geprobeerd te ontvluchten.

 

De ontvluchtingspoging is nog voldoende actueel om de verlenging van klagers verblijf in de EBI te rechtvaardigen. Het opleggen van maatregelen in de PI Achterhoek, bestemd voor gedetineerden met een hoog risicoprofiel, is immers onvoldoende gebleken om te voorkomen dat klager contacten onderhield met de buitenwereld. Het extreme vluchtgevaar en het onaanvaardbare maatschappelijke risico in geval van ontvluchting zijn dan ook nog steeds actueel.

 

Uit het GRIP-rapport van 3 januari 2022 blijkt dat het CSV waartoe klager behoorde, nog niet is uitgespeeld, ondanks de vele aanhoudingen. Dit CSV beschikt volgens het OM over voldoende geld, macht en middelen om een ontvluchting te organiseren. Het CSV heeft in elk geval al twee complexe bevrijdingsacties op poten gezet, waaronder die van klager, waarbij ook personen uit andere landen betrokken waren. Daarnaast wordt klager verdacht van betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor de moord op F. en volgt uit strafrechtelijk onderzoek dat klager een flink wapendepot had bij iemand in Amsterdam. Er wordt in PGP-berichten over tientallen wapens gesproken, wat 34 automatische vuurwapens bleken te zijn. Dit wapendepot wordt aan klager toegeschreven. Meer informatie heeft verweerder niet. Verweerder mag evenwel uitgaan van deze informatie, die afkomstig is van het GRIP en het OM, tenzij er sprake is van contra-indicaties of goed onderbouwde betwisting. Daarvan is geen sprake.

 

Verder is van belang dat klager tot een levenslange gevangenisstraf voor levensdelicten is veroordeeld. Het is dan ook niet ondenkbaar dat klager, gezien zijn status in het CSV en recente veroordeling in hoger beroep, opnieuw zal proberen om te ontvluchten. Het is overigens niet opmerkelijk dat klager in andere strafzaken niet wordt vervolgd, nu hem al een levenslange gevangenisstraf is opgelegd. Het risico dat van klager uitgaat in geval van ontvluchting heeft dan ook betrekking op ernstige feiten, namelijk liquidaties. De maatschappij dient hiertegen beschermd te worden.

 

In de bestreden beslissing is deugdelijk gemotiveerd waarom een minder zwaar regime op dit moment niet toereikend is. In een regulier regime kan niet worden voorkomen dat medegedetineerden voor klager contact leggen met personen buiten de inrichting of dat klager samen met medegedetineerden plannen maakt voor een ontvluchting, zoals eerder is gebeurd. Ook op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG), de AIT of op (andere) kleine afdelingen bestaat dat risico. Klager dient in een regime te verblijven waar zowel zijn contacten met de buitenwereld, als die van medegedetineerden, optimaal worden gemonitord. Dat kan alleen in de EBI. Dat klager goed gedrag vertoont, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.

 

Klager kan op een AIT wel worden gemonitord, maar dat wil niet zeggen dat ook alle contacten van medegedetineerden worden gemonitord. Klagers raadsvrouw geeft aan dat die maatregelen voor de meeste gedetineerden op een AIT gelden, en dat is precies het probleem. De directeur beslist overigens over een plaatsing op de AIT, niet verweerder.

 

Het verblijf in de EBI is zwaar, maar niet strijdig met (artikel 3 van) het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Klager is sinds 25 juli 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 19 januari 2020 in de EBI.

 

Persoonlijke omstandigheden

De beroepscommissie begrijpt dat het verblijf in de EBI klager zwaar valt, zeker naarmate hij daar langer verblijft en ook gelet op klagers persoonlijke situatie, waarover hij ter zitting heeft verteld. Het is een heel invoelbare wens om meer en fysiek contact te hebben met familie. Klagers raadsvrouw heeft in dat kader overigens ook terecht aangevoerd dat steeds hogere eisen kunnen en moeten worden gesteld aan de (informatie die ten grondslag ligt aan de) verlenging van een verblijf in de EBI. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Ontvluchtingspoging

De aanleiding voor klagers plaatsing in de EBI was een ontvluchtingspoging op 19 januari 2020. Klager betwist zijn betrokkenheid daarbij. Zoals de beroepscommissie in RSJ 30 december 2021, 21/22462/GB, al heeft overwogen, volgt uit de strafzaak tegen de handlangers dat de rechtbank ervan uitgaat dat het doel was om klager te bevrijden. De beroepscommissie gaat daar daarom ook van uit.

 

Hoewel deze ontvluchtingspoging inmiddels bijna drie jaar geleden is, kan en moet hieraan tot op heden gewicht worden toegekend, gelet op de grote ernst daarvan en de impact op de samenleving (vergelijk RSJ 9 juli 2020, R-20/6639/GB).

 

Onaanvaardbaar maatschappelijk risico

Gelet op zowel de tekst van de Regeling zelf, als de bijbehorende toelichting, wordt met het begrip ‘onaanvaardbaar maatschappelijk risico’ gedoeld op het risico dat de gedetineerde bij een eventuele ontvluchting vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust (artikel 1, onder c, van de Regeling). Het delict waarvoor een gedetineerde is veroordeeld of waarvan hij wordt verdacht, is de doorslaggevende factor bij de bepaling van het maatschappelijk risico. Daarbij dient met name te worden gekeken naar de ernst, aard, politieke of maatschappelijke gevoeligheid van het delict; de achtergrond van de verdenking of veroordeling; de mogelijkheid van wraakacties door de gedetineerde c.q. het ingeschatte recidiverisico bij ernstige delicten.

 

Klager is recent door het hof veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor levensdelicten in het criminele circuit (liquidaties). De ernst en maatschappelijke gevoeligheid van dit type delicten is evident. De feiten waarvoor klager is veroordeeld zijn weliswaar van zes tot zeven jaar geleden, maar – mede gelet op het hiervoor geschetste kader – nog relevant.

 

Daarnaast wordt klager in verband gebracht met voorbereidingshandelingen voor de moord op F. – wat een wraakactie zou zijn – en zou uit strafrechtelijk onderzoek volgen dat klager een groot aantal vuurwapens had opgeslagen bij iemand in Amsterdam. Volgens verweerder wordt klager hiervoor niet vervolgd, omdat hij al tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld. Dit volgt echter niet ondubbelzinnig uit de overgelegde informatie van het GRIP en het OM.

 

Klager wijst erop dat hij zich tegen de genoemde verdenkingen moeilijk kan verweren. Het is ook niet aan de beroepscommissie om dergelijke strafrechtelijke verdenkingen te toetsen. Daarom mag van het OM verwacht worden dat het duidelijk maakt dat de verdenkingen zeer serieus zijn en – in dit geval – bijvoorbeeld laat weten dat het inderdaad tot vervolging zou zijn overgegaan, als klager niet al tot een levenslange gevangenisstraf was veroordeeld.

 

Op dit moment heeft verweerder de informatie over de verdenking met betrekking tot het wapendepot en de voorbereiding van de moord op F. nog kunnen betrekken bij de beoordeling van het maatschappelijk risico. Mocht verweerder een en ander echter willen betrekken bij een eventuele volgende beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengen, dan gaat de beroepscommissie ervan uit dat het OM alsnog wordt gevraagd om een nadere, actuele duiding van de ernst van de verdenkingen.

 

Alternatieven

Verweerder heeft te kennen gegeven dat op een AIT niet alle contacten worden gemonitord van de gedetineerden die daar verblijven. Volgens klagers raadsvrouw geldt dit wel voor de meeste gedetineerden, maar daarin ziet verweerder in klagers geval nog te veel risico. De beroepscommissie kan verweerder daarin volgen. Via medegedetineerden die minder intensief worden gemonitord, zou klager ongecontroleerd met de buitenwereld kunnen communiceren, wat een rol kan spelen bij de organisatie van een eventuele ontvluchting.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager (op dit moment nog) een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Ook heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven