Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7558/GA, 13 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-20/7558/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    13 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen (hierna: de directeur)

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen:
a.    het niet kunnen onderhouden van contact met een dominee (SC 2020/44);
b.    het niet wekelijks organiseren van kerkdiensten (SC 2020/45).

De beklagcommissie bij het JCvSZ Scheveningen heeft op 29 juni 2020 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €10,-. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens in eerste instantie in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft vervolgens op 24 maart 2022 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 24 maart 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld op de reactie van de directeur te reageren. Op 26 maart 2022 is een reactie van klager ontvangen en op 29 maart 2022 is een reactie van de raadsvrouw ontvangen, die beide aan de directeur zijn toegezonden.

Op 1 september 2022 heeft de beroepscommissie zitting gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.  Klagers raadsvrouw is gehoord op deze zitting. Klager, aan wie strafonderbreking is verleend, is behoorlijk voor de zitting opgeroepen, maar niet verschenen. De juridisch medewerker bij het JCvSZ Scheveningen, […], is telefonisch gehoord. Als toehoorder was mr. …, secretaris bij de RSJ, aanwezig.

Op de zitting is de directeur de gelegenheid geboden om alsnog een e-mail van de pastor toe te sturen aan het secretariaat van de RSJ, van welke gelegenheid de directeur gebruik heeft gemaakt. De e-mail is gedeeld met klager en zijn raadsvrouw. 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Het JCvSZ voldoet aan het gestelde in artikel 41, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De dominee is één van de vaste geestelijke verzorgers. De geestelijke verzorging voorziet in kerkdiensten, individuele gesprekken, groepsgesprekken en koorrepetities. Voor individuele gesprekken, groepsgesprekken en de koorrepetities dienen gedetineerden hun belangstelling kenbaar te maken door een verzoekbriefje te richten aan de geestelijke verzorging. In het JCvSZ wordt om de week een kerkdienst gehouden. Hierbij wisselen de rooms-katholieke mis en de protestantse dienst elkaar af. De Pbw schrijft niet voor met welke frequentie kerkdiensten en activiteiten van de geestelijke verzorging moeten plaatsvinden. Dit volgt evenmin uit de rechtspraak. De geestelijke verzorging heeft geen verzoekbriefjes van klager ontvangen, ook niet nadat de pastor klager had medegedeeld dat hij moest laten weten dat hij een gesprek met de dominee wenste. Dit blijkt uit de overgelegde e-mail van de pastor.

Gedurende klagers gehele verblijf in het JCvSZ was een dominee op afroep beschikbaar. De dominee moest wel worden aangevraagd met een verzoekbriefje, of door tegen de pastor te zeggen dat klager hem wilde spreken. Dat had klager – in ieder geval tot aan het verweer/de beklagzitting – niet gedaan. De pastor heeft aan de directeur gemeld dat zij klager tijdens een gesprek heeft gevraagd of hij een gesprek met de dominee wilde en bij klager aangegeven daar dan werk van te zullen maken. Klager heeft daar niet op gereageerd. De pastor heeft hem duidelijk gemaakt dat er een dominee op afroep beschikbaar was en dat de pastor en dominee om beurten de dienst respectievelijk mis verzorgden.

De dominee en de pastor verdelen hun werkzaamheden over de PI Krimpen aan den IJssel en het JCvSZ Scheveningen.

Standpunt van klager
Klager heeft bij aankomst in het JCvSZ op 3 januari 2020 meteen een spreekbriefje voor de dominee ingevuld en ingeleverd bij het personeel. Hij heeft nog diverse rappelbriefjes ingeleverd, waarin hij ook om een bijbel vroeg. Het personeel las de briefjes steeds en gaf aan ervoor te zullen zorgen dat deze zouden worden doorgegeven aan de juiste persoon. Klager heeft ook mondeling aan het afdelingshoofd gevraagd om een bijbel. Op de afdeling zei men dat er geen bijbel voorhanden was. Er werd ook niet aangeboden om elders een bijbel voor hem te halen. Het was dus bekend dat klager de dominee wilde spreken en een bijbel wenste. 

Na drie weken in het JCvSZ kreeg klager bezoek van de pastor. Zij had de spreekbriefjes voor de dominee gevonden en had deze zelfs bij zich. Zij vertelde klager dat er geen dominee meer werkzaam was en dat zij klager daarom kwam bezoeken. De dominee was weggegaan vanwege een arbeidsconflict.

Als klager geen verzoekbriefjes zou hebben ingediend, zoals de directeur stelt, is het niet duidelijk waarom de pastor toch naar klager is toegekomen. Het is vreemd dat de pastor kwam en niet de dominee, terwijl klagers verzoekbriefjes daarop zagen. Klager heeft wel een gesprek gehad met de pastor, maar daarna kwam alsnog geen dominee.

Klager heeft aan het begin van zijn verblijf eenmaal een protestantse kerkdienst bijgewoond. De dominee kondigde toen aan dat hij naar een andere inrichting ging en dit zijn laatste dienst was. Op 10 februari 2020 is klager ontslagen uit het JCvSZ. Gedurende zijn verblijf hebben er geen protestantse kerkdiensten meer plaatsgevonden. Bovendien is één protestantse dienst per vier weken te weinig. Klager leidt uit RSJ 19 maart 2015, 14/3858/GA, af dat de directeur tekortschiet in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 41 van de Pbw, op het moment dat een religieuze dienst een aantal weken geen doorgang vindt, terwijl die volgens de voorschriften van die religie wekelijks zou moeten plaatsvinden. Voor belijdende christenen geldt dat wekelijkse deelname aan een kerkdienst het uitgangspunt is.

Een aantal vrijwilligers die tijdens de kerkdiensten aanwezig waren, kunnen bevestigen dat de dominee daadwerkelijk afscheid heeft genomen. De pastor heeft niet gevraagd of klager een gesprek met de dominee wilde. Dit was overigens evident, omdat ze minstens drie sprekersbriefjes voor een gesprek met de dominee bij zich had, die in haar postvakje zaten. De pastor heeft niet duidelijk gemaakt dat er een dominee op afroep beschikbaar was en deelde juist mee dat ze zelf alle kerkdiensten moest verzorgen. Daarbij impliceert de woordkeuze van de directeur dat er een dominee ‘op afroep beschikbaar’ was, dat er geen dominee verbonden aan en werkzaam in het JCvSZ was ten tijde van klagers verblijf.

Klager verzoekt de beroepscommissie om de pastor op de zitting te horen of schriftelijk vragen te stellen.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht de rooms-katholieke pastor op de zitting te horen of schriftelijk vragen te stellen. Hieraan is in zoverre tegemoetgekomen door de schriftelijke verklaring van de pastor na afloop van de zitting aan klager en zijn raadsvrouw toe te sturen. Voor het overige wijst de beroepscommissie het verzoek af, omdat zij inmiddels over voldoende informatie beschikt om het beroep te kunnen beoordelen.

Verdrag, wet- en regelgeving
Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) luidt als volgt:
1.        Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
2.    De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 41, eerste lid, van de Pbw luidt als volgt:
1.    De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
2.    De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is.
3.    De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a.    persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b.    contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38;
c.    in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing.
4.    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de indienstneming van geestelijke verzorgers bij een inrichting.

Artikel 25 van de Penitentiaire maatregel (Pm) luidt als volgt:
Aan een inrichting zijn geestelijk verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden, doch in elk geval geestelijk verzorgers van boeddhistische, hindoeïstische, islamitische, joodse, protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijk verzorgers van het humanistisch verbond.

Beklag a.
Klager heeft zich beklaagd over het niet kunnen onderhouden van contact met een dominee. In beroep wordt ook aangegeven dat aan klager geen bijbel werd verstrekt, maar daar ziet het klaagschrift niet op. De beroepscommissie gaat hier daarom niet verder op in.

De directeur heeft uitdrukkelijk betwist dat klager geen contact kon krijgen met een dominee. De directeur stelt zich op het standpunt dat van klager geen verzoekbriefjes bekend zijn. Dit standpunt heeft hij onderbouwd met de nagezonden e-mail van de pastor, waarin zij onder meer schrijft (afkortingen uitgeschreven door de beroepscommissie):

“Hoewel betrokkene aangeeft dat hij verzoekbriefjes ontvangen (de beroepscommissie begrijpt: ingediend) heeft, zijn die blijkbaar niet door de geestelijke verzorging ontvangen”

“De protestantse en rooms-katholieke geestelijke verzorging hebben in verband met de versplintering afgesproken hun werkzaamheden op verschillende inrichtingen te concentreren”

“Aangezien jij hebt aangegeven dat betrokkene een dominee kan spreken als hij dat wenst, geeft ook aan dat er protestantse geestelijke verzorging beschikbaar is”

Klagers verklaringen staan hier lijnrecht tegenover. Volgens hem heeft hij meerdere verzoekbriefjes ingediend, werd daar eerst niet op gereageerd en kwam de pastor vervolgens met die verzoekbriefjes naar hem toe, waarbij zij zou hebben aangegeven dat er geen dominee meer verbonden was aan het JCvSZ.

Hoewel lastig is vast te stellen wat er nu precies is gebeurd, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om op hoofdlijnen te twijfelen aan de informatie van de directeur en de inlichtingen van de pastor. Dat klager kennelijk (eerst) een pastor te spreken kreeg, doet verder niet ter zake. Het gaat erom – ook met het oog op artikel 25 van de Pm – dat er een (deeltijd) dominee aan het JCvSZ verbonden was en dat die – op afroep – voor klager beschikbaar was. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat de directeur zijn zorgplicht, als bedoeld in artikel 41 van de Pbw, heeft geschonden. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom in zoverre gegrond verklaren en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Beklag b.
Klager heeft zich beklaagd over het niet wekelijks organiseren van een (protestantse) kerkdienst. Die vindt eens per maand plaats. Dit is een algemene regel,  waartegen geen beklag openstaat, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- en regelgeving. Klager meent dat daarvan sprake is, omdat het uitgangspunt voor een protestantse christen is dat die eenmaal per week een eredienst bijwoont. Klager verwijst in dat kader ook naar RSJ 19 maart 2015, 14/3558/GA, waarin is overwogen:

“Onbetwist is in deze procedure dat de islamitische gebedsdienst op de vrijdagmiddag dient plaats te vinden. De directeur heeft op grond van het bepaalde in artikel 41 van de Pbw de zorgplicht om hieraan invulling te geven. Onbetwist is voorts dat gedurende een aantal weken in 2014 geen islamitische gebedsdienst heeft plaatsgevonden in de locatie Amerswiel.”

“De beroepscommissie begrijpt de lastige positie waarin de directeur verkeert, waarin enerzijds op hem voornoemde zorgplicht rust, terwijl hij bij de invulling daarvan grotendeels afhankelijk is van een landelijk opererende dienst. Dit ontslaat hem als eindverantwoordelijke evenwel niet van die plicht. Nu klager enige weken verstoken is gebleven van het vrijdagmiddaggebed, is het de directeur die tekort is geschoten in diens zorgplicht.”

De beroepscommissie merkt allereerst op dat de gelijkenis met bovenstaande zaak beperkt is. In die zaak werd immers enige tijd in het geheel niet voorzien in een vrijdagmiddaggebed, door structurele wijzigingen in het dagprogramma. Dat bracht een schending van de zorgplicht van de directeur met zich mee. In klagers geval is een andere vraag aan de orde, namelijk of de frequentie van de protestantse kerkdienst, afgewisseld met de rooms-katholieke mis, zoals georganiseerd in het JCvSZ, volstaat in het licht van artikel 41, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder c, van de Pbw en artikel 9 van het EVRM.

Toetsing aan artikel 41 van de Pbw
In de Pbw is geen (minimum)frequentie voor religieuze samenkomsten vastgelegd. Ook de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 61-62) geeft hiervoor geen indicatie. Daarin wordt opgemerkt dat de wijze waarop de directeur vormgeeft aan zijn plicht om te zorgen voor de beschikbaarheid van geestelijke verzorging “zich niet in algemene normen [laat] vatten” (p. 61), waarbij wordt onderkend dat het “niet mogelijk [zal] zijn ten aanzien van alle gewenste vormen van geestelijke verzorging in structurele bijstand te voorzien” (p. 61). Een en ander geldt vandaag de dag nog steeds. De vraag is steeds wat redelijkerwijs van de directeur respectievelijk de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) kan worden gevergd bij het aanbieden van geestelijke verzorging. 

Alles afwegend is de beroepscommissie van oordeel dat in het huidige tijdgewricht de frequentie en de afwisseling daarbij tussen rooms-katholieke missen en protestantse kerkdiensten in het JCvSZ niet in strijd met artikel 41 van de Pbw kan worden geacht.

Toetsing aan artikel 9 van het EVRM
Bovengenoemd aanbod vormt een beperking van klagers godsdienstvrijheid, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het EVRM (vergelijk EHRM 29 april 2003, 38812/97, Poltoratskiy v. Oekraïne, r.o. 167). Dit recht kan echter op grond van het tweede lid worden beperkt, indien die inperking bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor een van de hiervoor vermelde belangen. 

Een detentie brengt (wettelijke) beperkingen met zich, waarbij de mogelijkheden voor geestelijke verzorging zijn geregeld in artikel 41 van de Pbw. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie voorzien in een wettelijke beperking van klagers godsdienstvrijheid. 

Voor de vraag of die beperking noodzakelijk is, geldt dat er een balans moet bestaan tussen klagers belang en de publieke belangen (vergelijk EHRM 12 mei 2020, 29290/10, Korostelev t. Rusland, r.o. 59), waaronder naar het oordeel van de beroepscommissie (ook) de praktische en financiële mogelijkheden van de DJI moeten worden begrepen. Daarbij volgt uit ECieRM 18 mei 1998, 26161/95, Natoli t. Italië, r.o. 3, dat de onmogelijkheid voor een gedetineerde om een bepaalde religieuze bijeenkomst te bezoeken niet direct een schending van artikel 9 van het EVRM met zich brengt, zolang hiermee – kort gezegd – de gedetineerde niet in het geheel de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn religie te beoefenen. Ook is van belang dat staten op dit punt een ruime beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) toekomt.

Een wekelijks bezoek aan een eredienst mag voor protestanten gebruikelijk zijn, maar dat betekent – gelet op het voorgaande – nog niet dat wanneer dit niet mogelijk is, de inbreuk op klagers recht disproportioneel moet worden geacht. Mede gelet op het oordeel inzake beklag a. en het feit dat klager ook rooms-katholieke diensten kon bezoeken (vergelijk ECieRM 16 december 1966, 2413/65, X t. Duitsland), is de beroepscommissie van oordeel dat er bij de mogelijkheden die voor klager bestonden in voldoende mate een balans heeft bestaan tussen klagers belang bij de beoefening van zijn religie en het publieke belang bij een (praktisch en financieel) redelijke tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Het is de beroepscommissie overigens niet bekend of klager de mogelijkheid had om (wekelijks) via een radio, televisie of anderszins (digitaal) naar een kerkdienst te kijken of te luisteren. Het strekt in z’n algemeenheid tot aanbeveling om – waar mogelijk – te voorzien in dergelijke alternatieven.

Conclusie
Nu de frequentie van de kerkdiensten in het JCvSZ niet strijdig met artikel 41 van de Pbw en/of 9 van het EVRM wordt geacht, zal de beroepscommissie het beroep van de directeur in zoverre gegrond verklaren en klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in dit beroep aan de orde. De beroepscommissie verklaart beklag a. alsnog ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk in beklag b.


Deze uitspraak is op 13 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven