Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25909/GA, 16 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25909/GA

           

Betreft [Klager]

Datum 16 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij op 2 oktober 2021 uit zijn cel werd gehaald teneinde naar de afzonderingscel te worden gebracht, waarbij hij door een vrouwelijke bewaarder van zijn kleding en sieraden werd ontdaan.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 10 februari 2022 het beklag ongegrond verklaard (TA-2021-629). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. L.A.E. Timmer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de juridisch medewerkers bij de PI Ter Apel […] gehoord op de zitting van 15 november 2022 in de PI Lelystad. De […] stagiair bij de afdeling juridische zaken bij de PI Ter Apel, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft het als zeer kwalijk en vernederend ervaren dat hij door en in het bijzijn van een vrouwelijke medewerker volledig werd ontkleed. Er is ten onrechte geen uitvoering gegeven aan artikel 29, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) op grond waarvan het onderzoek aan het lichaam van een gedetineerde op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde wordt verricht.

 

Er was na de instap van het Interne Bijstandsteam (IBT) voldoende mannelijk personeel aanwezig dat ervoor had kunnen zorgen dat klager zichzelf zou ontkleden, dan wel dat die personen hem daarbij hadden kunnen ondersteunen, dan wel dat zij klager zouden hebben kunnen ontkleden. Tot het IBT behoorde slechts één vrouw. Uit het verweerschrift van de directeur in beklag komt naar voren dat de inzet van het IBT rustig is verlopen. Onder die omstandigheden was het volstrekt onredelijk dat klager is ontkleed door de vrouwelijke medewerker. Bovendien was klager geboeid toen hij werd ontkleed. Er was geen noodzaak dat de vrouwelijke medewerker klager zou ontkleden. Zij had ervoor kunnen en moeten kiezen de ruimte te verlaten, dan wel zich af te wenden op het moment dat klager werd ontkleed en later ook naakt naar de afzonderingscel werd gebracht.

 

Standpunt van de directeur

Op 2 oktober 2021 is klager door het IBT uit zijn cel gehaald. Het IBT bestaat uit in totaal vijf leden, één wachtcommandant en vier leden. Bij acute noodsituaties is de directeur genoodzaakt de IBT-leden in te zetten die op dat moment in de inrichting aanwezig zijn, er wordt geen onderscheid gemaakt in het oproepen van mannelijke of vrouwelijke medewerkers. Het IBT bestond die dag uit vier mannen en één vrouw en de vrouwelijke medewerker was niet de wachtcommandant. Uit de verslaglegging komt naar voren dat de IBT-actie goed en rustig is verlopen. Klager heeft meegewerkt. Klagers broek is door het vrouwelijke IBT-lid losgemaakt, maar verder heeft klager zichzelf kunnen ontkleden. Ieder lid binnen het IBT heeft een eigen taak, in verband met de veiligheid van de medewerkers en de gedetineerde. De taakverdeling wordt vooraf gemaakt door de wachtcommandant, maar de overwegingen zijn niet opgenomen in de verslaglegging.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 29, vierde lid, van de Pbw wordt het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde verricht.

 

Uit de stukken en de toelichting ter zitting is naar voren gekomen dat de directeur bij een acute noodsituatie genoodzaakt is de leden van het IBT in te zetten die op dat moment aanwezig zijn in de inrichting.

 

Er zou in het geval van klager een inspectie plaatsvinden van zijn cel. Klager heeft bij binnenkomst van de medewerkers in zijn cel met een mes in de richting van die medewerkers gezwaaid. Daarop is het IBT ingeschakeld. Niet in geschil is dat de actie door het IBT rustig en goed is verlopen en dat klager volledig heeft meegewerkt. Voorts is vast komen te staan dat het IBT in de onderhavige zaak bestond uit vier mannen en één vrouw en dat het vrouwelijke IBT-lid heeft deelgenomen aan het ontkleden van klager.

 

De afweging van de wachtcommandant waarom juist het enige vrouwelijke IBT-lid hieraan heeft deelgenomen, volgt niet uit de stukken en is ter zitting ook niet bekend geworden. In de verslaglegging blijkt niet van de taakverdeling van het IBT en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Het is de beroepscommissie gelet daarop onvoldoende gebleken dat er een afweging is gemaakt om klager zoveel als mogelijk door medewerkers van zijn eigen geslacht aan zijn lichaam te onderzoeken, of waarom is gekozen om juist de vrouwelijke medewerker deze taak te geven. Daarmee is het voor de beroepscommissie niet mogelijk te toetsen of aan artikel 29, vierde lid, van de Pbw is voldaan.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €7,50.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

Deze uitspraak is op 16 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. D.J.W. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven