Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20216/GM, 19 november 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20216/GM           

Betreft [klager]

Datum 19 november 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van  de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet de juiste behandeling heeft gekregen voor de gescheurde spier in zijn linker bovenarm.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de digitale zitting van 28 september 2021.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

De advocaat van klager, mr. D. Greven, heeft schriftelijk laten weten klager in deze zaak niet meer bij te staan.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is niet op de juiste wijze behandeld voor de gescheurde spier in zijn linker bovenarm. Klager had op 1 december 2020 meteen naar het ziekenhuis gemoeten maar hij is pas op 7 december 2020 in het ziekenhuis onderzocht. Ook heeft hij onvoldoende pijnstilling gekregen, waardoor hij veel pijn en slapeloze nachten had. Aan klager werd in het ziekenhuis verteld dat er sprake is van een versleten spier met een functieverlies van zeventig procent. Klager had op 9 december 2020 een afspraak bij de huisarts maar door de pijn en slapeloze nachten had hij zich verslapen en is hij toen niet op de afspraak geweest. Op 24 december 2020 is hij door een andere huisarts gezien, die een nieuwe afspraak heeft gemaakt bij dezelfde specialist in het ziekenhuis op 7 januari 2021. Klager had echter aangegeven dat hij een second opinion wilde in een ander ziekenhuis en is niet naar die afspraak geweest. Klager heeft lichamelijke schade en kan niets meer met zijn arm. Klager heeft ter zitting aangegeven dat hij inmiddels in de PI Almelo verblijft en in het ziekenhuis in Almelo is onderzocht in april 2021, waar een MRI-scan van zijn arm is gemaakt. Klager heeft ter zitting toestemming gegeven deze informatie, die hij aan het dossier wenst toe te voegen, op te vragen.

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht.

 

3. De beoordeling

In het medisch dossier en de overige stukken staat vermeld dat klager op 1 december 2020 tijdens de arbeid een spier in zijn linker bovenarm heeft gescheurd. De verpleegkundige heeft klager dezelfde dag gezien en contact opgenomen met de dienstdoende arts. Het advies was om klager in te sturen. Er is toen gebeld met een arts van de spoedeisende hulp en op diens verzoek is de situatie voorgelegd aan een traumachirurg van het ziekenhuis. Het advies van de traumachirurg was om klager regulier te verwijzen en poliklinisch te zien. Vervolgens is opnieuw overleg met de inrichtingsarts geweest en pijnstilling (paracetamol en diclofenac) voorgeschreven tot de afspraak op de polikliniek. De volgende ochtend had klager een afspraak voor controle bij de medische dienst. Op 7 december 2020 is in het Medisch Centrum Leeuwarden een echo van klagers arm gemaakt en heeft de traumachirurg een conservatief beleid geadviseerd, inhoudende geen operatie maar behandeling met rust, pijnstilling en oefenen. In de medische informatie van de traumachirurg staat daarbij vermeld: ‘bij aanhoudende schouderklachten eventueel nadere analyse cuff. Controle via huisarts’.

Klager is op 9 december 2020 niet verschenen op een controleafspraak bij de inrichtingsarts. Op 24 december 2020 heeft de huisarts klager gezien en een verwijzing naar de chirurg gemaakt voor herbeoordeling en advies over mobiliseren en revalideren. Klager wilde een second opinion bij een andere specialist door zijn advocaat laten regelen en is niet naar de afspraak in het ziekenhuis op 7 januari 2021 gegaan. Volgens klager ter zitting is in april 2021 in het ziekenhuis in Almelo een MRI-scan van zijn arm gemaakt.

De beroepscommissie heeft te oordelen over het handelen van de inrichtingsarts van de PI Leeuwarden aan de hand van wat daarover in de klacht en in beroep naar voren is gebracht. Het gaat er daarbij om of de inrichtingsarts in zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Om dit te kunnen beoordelen acht de beroepscommissie zich op basis van de voorhanden zijnde medische informatie in het dossier voldoende geïnformeerd en acht zij het niet noodzakelijk om, zoals door klager verzocht, nadere informatie bij de PI Almelo op te vragen.

De beroepscommissie stelt vast dat de inrichtingsarts op 1 december 2020 meteen contact heeft opgenomen met het ziekenhuis om een afspraak voor klager te maken. Na overleg heeft de traumachirurg in het ziekenhuis echter geadviseerd om klager regulier te verwijzen naar de polikliniek. De inrichtingsarts heeft dat advies opgevolgd en om die reden klager niet meteen ingestuurd, maar pijnstilling en een mitella voorgeschreven tot de afspraak in de polikliniek. De inrichtingsarts heeft, mede omdat op 7 december 2020 een echo in het ziekenhuis is gemaakt, het door de traumachirurg geadviseerde beleid opgevolgd. Klager is vervolgens opgeroepen voor controle door de medische dienst en kort daarna opnieuw verwezen naar de chirurg voor een herbeoordeling, maar klager is daar niet naartoe gegaan.

Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn er geen aanwijzingen om aan de juistheid van de hiervoor beschreven handelwijze van de inrichtingsarts, die het geadviseerde beleid van de traumachirurg heeft opgevolgd, te twijfelen. De omstandigheid dat de traumachirurg een operatie bij de eerste beoordeling niet nodig oordeelde, betreft geen oordeel van de inrichtingsarts en kan de inrichtingsarts dus ook niet worden aangerekend. Dat de klachten niet overgingen en sprake is van functieverlies van de arm, betekent nog niet dat het medisch handelen van de inrichtingsarts onzorgvuldig is geweest. De beroepscommissie is onder deze omstandigheden dan ook niet gebleken dat klager voor zijn arm niet de zorg heeft gekregen die van de inrichtingsarts mocht worden verwacht.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a of b, van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 19 november 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven