Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26886/GA, 14 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26886/GA

               

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 14 januari 2022 tot verlenging van de maatregelen die aan klager zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) voor de duur van zes maanden.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 4 april 2022 het beklag ongegrond verklaard (OH-2022-31). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Achterhoek in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat sprake is van vluchtgevaar op grond van de veroordeling door de rechtbank, nu klager al een groot deel van deze straf heeft uitgezeten en geen enkel motief heeft om te ontvluchten. Evenmin kan vluchtgevaar worden aangenomen enkel op basis van een mogelijke veroordeling in Zwitserland, nu deze zaak al in 2020 bekend was bij klager. Daarnaast volgt uit informatie van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) dat Zwitserland nog steeds bezig zou zijn met de vervolging van klager. De directie heeft ter zitting toegezegd na te zullen gaan of de informatie nog actueel is, maar onbekend is of de directie dit heeft gedaan en wat hieruit is voortgekomen. Voor zover klager bekend zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in deze strafzaak.

 

In de vorige inrichting en in Zwitserland waar klager verbleef, is niet gebleken van enige ontvluchting of poging daartoe. Evenmin is gebleken van aanwijzingen op grond waarvan een vluchtvermoeden aannemelijk zou kunnen zijn.

 

De toezichtmaatregelen ‘visitatie na bezoek en op indicatie’, ‘geen aanstelling in speciale baantjes’ en ‘vervoer BOT / EBV, bij spoedtransport begeleid door politie’ zijn aan klager opgelegd op grond van deelname aan een crimineel samenwerkingsverband (CSV) en vluchtgevaar. De directeur heeft gesteld dat deelname aan een CSV niet een criterium is waarvoor klager op de GVM-lijst staat. Onduidelijk is op grond waarvan klagers deelname aan een CSV is vastgesteld. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of een noodzaak tot het opleggen van toezichtmaatregelen op basis van deelname aan een CSV kan worden aangenomen. Ook wordt in de bestreden beslissing benoemd dat klager geregistreerd zou staan als vuurwapengevaarlijk. Klager is hier niet mee bekend.

 

Voorts blijkt de noodzaak van de volgende toezichtmaatregelen niet uit de bestreden beslissing. De toezichtmaatregel ‘vervoer BOT/EBV, bij spoedtransport begeleid door politie’ wijkt af van het uitgangspunt omtrent vervoer zoals vastgelegd in de circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (hierna: de circulaire), nu het uitgangspunt daarin extra beveiligd vervoer is. Opschaling is conform de circulaire mogelijk naar inzet en na een besluit van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Nu de directeur niet heeft gemotiveerd of DV&O een beslissing tot opschaling heeft genomen en welke feiten en omstandigheden zijn betrokken bij het nemen van deze beslissing, kan niet worden getoetst of de beslissing tot opschaling bevoegd is genomen, en zo ja, of de opschaling noodzakelijk is. De noodzaak van de toezichtmaatregel ‘celarbeid’ blijkt evenmin uit de bestreden beslissing. Ten aanzien van de toezichtmaatregel ‘uitsluitend onder directe begeleiding door de inrichting’ is niet gebleken dat sprake zou (kunnen) zijn van ongewenst contact met medegedetineerden. Onduidelijk is of zich in de inrichting iemand bevindt binnen het CSV/de veronderstelde contacten van klager. Ten slotte blijkt ten aanzien van de toezichtmaatregel ‘opnemen, afluisteren en indien nodig vertalen telefoongesprekken’ niet op grond waarvan deze maatregel wordt opgelegd en de noodzaak hiervan.

 

De bestreden beslissing bevat een motiveringsgebrek wegens het ontbreken van een eigen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging door de directeur. Nu de opgelegde toezichtmaatregelen zeer ingrijpend zijn voor klager, is het juist van belang dat een eigen, deugdelijke en inzichtelijke afweging wordt gemaakt tussen het algemeen belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie en het persoonlijk belang van klager en op grond waarvan de toepassing van de opgelegde toezichtmaatregelen in onderhavig geval gerechtvaardigd wordt geacht. Onduidelijk is welke belangen van klager zouden zijn afgewogen tegen het algemeen belang. Klager heeft na zijn terugkomst in de PI Achterhoek in december 2021 ruim een maand in de inrichting doorgebracht zonder dat aan hem toezichtmaatregelen zijn opgelegd. In die periode, en de periode daaraan voorafgaand, zijn er geen incidenten geweest waarbij hij betrokken was noch zijn er straffen of maatregelen aan hem opgelegd. Deze feiten en omstandigheden zijn niet meegenomen bij het nemen van de beslissing tot het opleggen van de toezichtmaatregelen.

 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen. De directeur heeft in de beklagprocedure toegelicht dat na terugkomst van klager in de inrichting bij het IRC informatie is ingewonnen. De inrichting heeft een rapport ontvangen waarin wordt bevestigd dat alle feiten zoals aangedragen ook nu nog relevant zijn. Van verouderde informatie die daarna niet meer is getoetst is geen sprake. Klager wordt verdacht van een feit waarvoor hem in Zwitserland een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Het IRC heeft bevestigd dat Zwitserland nog steeds bezig is met de vervolging van klager. Gelet hierop heeft klager een motief om te willen ontvluchten. Hij beschikt over de middelen om dat te arrangeren. Daarom is het ontvluchtingsrisico nog steeds ingeschat als hoog. Wanneer klager niet meer wordt vervolgd in Zwitserland, valt dit motief grotendeels weg en zal er wellicht een andere beslissing volgen. Voor nu is daarvan echter geen sprake. Waar de risico’s zo hoog worden ingeschat ziet de directie geen mogelijkheid om andere maatregelen op te leggen. De risico’s moeten beheersbaar blijven. De einddatum van klagers straf in Nederland komt mogelijk nabij. Gelet op de verblijfsstatus van klager is van voorlopige invrijheidsstelling geen sprake. Deelname aan een CSV is niet een criterium waarvoor klager op de GVM-lijst staat. In het kader van de maandelijkse toetsing wordt niet standaard gecontroleerd of er nieuwe informatie is bij het IRC. De directie zal nagaan of de informatie nog actueel is.

 

3. De beoordeling

Met ingang van 14 januari 2022 heeft de directeur zestien toezichtmaatregelen aan klager opgelegd in verband met zijn plaatsing op de GVM-lijst met het risicoprofiel ´hoog´.

 

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP (indien van toepassing), de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur  (vgl. RSJ 31 maart 2022, 21/19847/GA).

 

Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager in Nederland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 maanden voor het medeplegen van overtreding van de Opiumwet. In juni 2018 is in een woning in Den Haag een drugslab aangetroffen, waarvan klager als een van de eigenaren wordt gezien. In dit lab zijn grote hoeveelheden cocaïne, versnijdingsmiddel en chemicaliën aangetroffen alsook een liter hasholie. Ook is er ongeveer €200.000,- cash geld aangetroffen en is een machtiging conservatoir beslag afgegeven voor maximaal €1.012.000,-. Daarnaast staat klager geregistreerd als vuurwapengevaarlijk. Klager is op 5 juli 2021 overgeleverd aan de Zwitserse autoriteiten, die hem verdenken van een dubbele moord in Basel. Uit navraag bij het IRC blijkt dat de Zwitserse autoriteiten bezig zijn met de planning van het vervolg van de procedure en dat de zaak nog niet is afgerond. Klager is in december 2021 teruggeplaatst naar Nederland. Klager is op 12 januari 2022 (opnieuw) besproken in het OO en op de GVM-lijst geplaatst met de status ´hoog´. Hierbij is de indicatie ´(risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf´ opgenomen.

 

De directeur heeft de oplegging van toezichtmaatregelen op grond van het vluchtgevaar  noodzakelijk geacht, nu klager mogelijk een zeer lange straf in Zwitserland boven het hoofd hangt en hij kan beschikken over geld, macht en middelen om een ontvluchting te bewerkstelligen. Voorts blijkt uit de bestreden beslissing dat klager voorafgaand aan de oplegging van de toezichtmaatregelen is gehoord.

 

Oplegging toezichtmaatregelen op grond van CSV

Namens klager is aangevoerd dat de aan hem opgelegde maatregelen ‘visitatie na bezoek en op indicatie’, ‘geen aanstelling in speciale baantjes’, ‘vervoer BOT/EBV’ en ‘bij spoedtransport begeleid door politie’ zijn opgelegd vanwege klagers vermeende positie in een CSV en het vermeende vluchtgevaar.

 

In de circulaire is bepaald dat het OO op grond van de volgende criteria kan besluiten om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen:

- (risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf;

- (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie;

- (risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde;

- radicalisering;

- ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting;

- ongeoorloofde contacten met slachtoffers en/of nabestaanden, medewerkers in het strafrecht,- of de executieketen dan wel ongeoorloofde contacten met media of zichtbaarheid op social media.

 

De beroepscommissie stelt voorop dat de positie van een gedetineerde in een CSV – alhoewel dit niet een van voornoemde criteria betreft - in samenhang met (een van) deze criteria de noodzaak voor de oplegging van toezichtmaatregelen kan rechtvaardigen.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het opleggen van toezichtmaatregelen op grond van klagers positie in een CSV in de bestreden beslissing zonder (nadere) toelichting echter niet begrijpelijk. Dit kan evenwel niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep, nu ook het (risico op) vluchtgevaar en/of bevrijding van buitenaf aan voornoemde maatregelen ten grondslag is gelegd en voldoende aannemelijk is geworden dat hiervan – gelet op het hiervoor overwogene – sprake was ten tijde van de oplegging van de toezichtmaatregelen.

 

BOT/EBV

Ten aanzien van de toezichtmaatregel ´BOT/EBV´ merkt beroepscommissie in het bijzonder nog het volgende op. Op grond van de circulaire is het uitgangspunt extra beveiligd vervoer. Dat het vervoer door een daaraan voorafgaand besluit van het DV&O kan worden opgeschaald naar BOT maakt niet dat hiervan al sprake is in het geval van klager. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur ook ten aanzien van de oplegging van ‘BOT/EBV, bij spoedtransport begeleid door politie’ voldoende gemotiveerd dat de oplegging van deze maatregelen noodzakelijk is met betrekking tot het vluchtgevaar dat van klager uitgaat.

 

Celarbeid

Ten slotte is namens klager aangevoerd dat de maatregel tot oplegging van celarbeid niet in de bestreden beslissing is gemotiveerd.

 

Uit de circulaire volgt dat indien noodzakelijk kan worden gekozen voor individuele arbeid op cel. Zonder nadere toelichting is naar het oordeel van de beroepscommissie niet begrijpelijk waarom de oplegging van deze maatregel noodzakelijk is ten aanzien van het vluchtgevaar dat van klager uitgaat. De beroepscommissie zal het beroep dan ook in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €10,-.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie de noodzaak tot oplegging van de toezichtmaatregelen voldoende gebleken en deugdelijk gemotiveerd, met uitzondering van de toezichtmaatregel celarbeid.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de toezichtmaatregel celarbeid en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van

€10,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 14 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven