Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25640/GA, 15 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/25640/GA

              

Betreft [Klager]

Datum 15 november 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de (fictieve) weigering een medische klacht door te zenden voor bemiddeling door het hoofd zorg.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 18 januari 2021 (de beroepscommissie leest verbeterd: 18 januari 2022) klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (G-2022-51).

Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 9 september 2022 in de PI Vught. Klager heeft  van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord geen gebruik gemaakt. De beroepscommissie heeft J. van Himbergen, juridisch medewerker bij de PI Sittard, telefonisch gehoord op de zitting.

Als toehoorder was aanwezig […], secretaris bij de RSJ.

De beroepscommissie heeft de raadsman ter zitting een termijn van twee weken geboden om nader te onderbouwen dat klager een medische klacht heeft ingediend, nu de klacht zich niet bij de stukken bevindt en de klacht op 7 december 2021 niet bekend was bij de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: de Medisch Adviseur). De reactie van de raadsman is op 26 september 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen en is de directeur toegezonden. Van de daarbij aan de directeur geboden gelegenheid om hierop binnen een termijn van twee weken te reageren, is geen gebruik gemaakt. Op 12 oktober 2021 is bij het secretariaat van de RSJ een aanvullende toelichting van de raadsman binnengekomen, die de directeur ter kennisgeving is toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er kan geen kopie van de medische klacht worden overgelegd. Uit klagers medisch dossier, die bij de reactie van 26 september 2022 is overgelegd, blijkt dat klager een medische klacht heeft ingediend. Klager heeft op 23 augustus 2021 kenbaar gemaakt dat hij in beklag is gegaan en dat hij dit niet wil intrekken. Op 13 september 2021 heeft klager kenbaar gemaakt dat hij hier niets meer over had gehoord en hierover graag een gesprek zou willen hebben met het hoofd zorg. Klager heeft aldus op twee (en het verzoekbriefje voor het hoofd zorg meegeteld zelfs drie) momenten aangekaart dat hij een medische klacht heeft ingediend over het niet per 12 augustus 2021 opstarten van de door de cardioloog voorgeschreven medicatie door de medische dienst. Klager weet zich in het kader van de behandeling van zijn medisch beroep (bekend onder kenmerk 22/28243/GM) dat naast het onderhavige beroep loopt, te herinneren dat de inrichtingsarts op 23 augustus 2021 een kopie van de door klager ingediende medische klacht voor zich had liggen. Klager had het origineel met blauwe inkt ingevuld en kon dus zien dat het een kopie betrof. Dit brengt met zich mee dat er tenminste twee exemplaren van de door klager ingediende medische klacht in het ongerede zouden moeten zijn geraakt.

De onderhavige klacht en het dito beroep zien niet op de medische klacht gericht tegen de medische behandeling of voorgeschreven medicatie als zodanig, maar op het frustreren van de medische klachtenprocedure. Het gaat bij de procedure ingevolge artikel 71b en verder van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) om het strikt medisch handelen. Het niet respecteren van de procedureregels na de indiening van een medische klacht valt hier niet onder. Dit is een klacht van organisatorische aard, die valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur, zodat hiervoor de reguliere beklagprocedure openstaat.

 

Standpunt van de directeur

Het hoofd zorg praat altijd met een gedetineerde over een medische klacht. Als daar niet kan worden uitgekomen, dan wordt de medische klacht ter bemiddeling voorgelegd aan de Medisch Adviseur. De e-mails die zich bij de stukken bevinden zijn niet gericht aan het hoofd zorg. Bij het hoofd zorg is geen medische klacht van klager bekend.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich erover beklaagt dat het hoofd zorg zijn medische klacht niet ter bemiddeling heeft voorgelegd aan de Medisch Adviseur, op grond waarvan hij meent dat de medische klachtenprocedure door het hoofd zorg wordt gefrustreerd. Volgens klager betreft dit een klacht van organisatorische aard, die onder de verantwoordelijkheid van de directeur valt. De beklagrechter, die tot het oordeel is gekomen dat klagers klacht ziet op een medische aangelegenheid waarvoor een andere rechtsgang openstaat, heeft klager in zijn klacht niet- ontvankelijk verklaard – in plaats van zich onbevoegd verklaard wat gelet op het oordeel dan geëigend was om te doen.

De vraag waarvoor de beroepscommissie zich allereerst gesteld ziet, is of klager zich kan beklagen over het – zakelijk weergegeven  – frustreren van de medische klachtenprocedure door het hoofd zorg zo daar sprake van zou zijn. De beroepscommissie overweegt als volgt.

 

Medische klachtenprocedure

Het medisch klachtrecht staat open tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Over de procedure en de uitkomst van de bemiddeling – waaronder dus ook het al dan niet doorsturen van een medische klacht door het hoofd zorg naar de Medisch Adviseur ter verdere bemiddeling – kan niet worden geklaagd. Enkel het medisch handelen staat in de medische beroepsprocedure ter beoordeling (vergelijk RSJ 30 november 2020, R-20/5803/GM en R-20/6001/GM en RSJ 30 november 2020, R-19/5429/GM).

 

Reguliere beklagprocedure

Op grond van artikel 42 van de Pbw heeft een gedetineerde recht op verzorging door een arts. De directeur heeft in dezen een zorgplicht, inhoudende dat een gedetineerde in de gelegenheid moet worden gesteld met zijn medische klachten een arts te bezoeken en dat een voorgeschreven behandeling ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie strekt de zorgplicht van de directeur niet zo ver dat de directeur verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet doorsturen van een medische klacht door het hoofd zorg. Hiermee wordt niet geoordeeld dat van dit laatste sprake zou zijn geweest nu dit niet genoegzaam kan worden vastgesteld. Indien zou blijken dat sprake is van een structurele onzorgvuldigheid van de zijde van het hoofd zorg kan dit mogelijk anders komen te liggen. Hiervan is in onderhavig geval niet gebleken. Concreet betekent dit dat in dit geval geen sprake is van een beklagwaardige beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 60 van de Pbw.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande had klager niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in zijn klacht, zij het op andere gronden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 15 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. dr. P. Jacobs, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven