Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26846/GB, 16 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/26846/GB
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    16 november 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).   

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 april 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het is juist dat klager vanwege medische omstandigheden niet in staat is om 26 uur per week te werken. Verweerder heeft echter, gelet op artikel 5, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm), ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat de activiteiten gedurende een deelname aan een PP slechts kunnen bestaan uit arbeid. Klager had zich kunnen voorstellen dat zijn activiteiten hadden kunnen bestaan uit revalidatie en het bieden van praktische zaken, zodat op andere wijze invulling wordt gegeven aan de voorbereiding van de terugkeer van klager in de maatschappij. 

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

Standpunt van verweerder
Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

3. De beoordeling
Klagers situatie
Klager was sinds 2014 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek, wegens (poging tot) afpersing, diefstal met geweld meermalen gepleegd en openlijke geweldpleging tegen goederen. Vervolgens onderging hij de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van deze gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Op 17 mei 2022 is klager in vrijheid gesteld. 

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;
-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;
-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;
-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;
-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Pm omvat een PP minimaal 26 uur per week aan activiteiten waaraan door de deelnemer aan dat PP wordt deelgenomen. Uit artikel 5, tweede lid, van de Pm volgt voorts dat de activiteiten in een PP zijn gericht op het aanleren van bepaalde sociale vaardigheden, het vergroten van de kans op arbeid na invrijheidstelling, het bieden van onderwijs, het bieden van bijzondere zorg aan de deelnemer zoals ambulante verslavingszorg of ambulante geestelijke gezondheidszorg, of op andere wijze invulling geven aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij.

Artikel 5, tweede lid, van de Erkenningsregeling penitentiair programma 2004 bepaalt voorts dat een PP een samenstel van activiteiten bevat dat zo evenwichtig mogelijk is gespreid over de hierna genoemde onderdelen, per week tenminste 26 uur omvat en ten minste uit een van de volgende hoofdrubrieken is opgebouwd:
a.    arbeidstoeleiding zoals werk, het verkrijgen van een vakdiploma en gewenning aan het arbeidsproces;
b.    stimuleren van de zelfredzaamheid zoals sociale vaardigheden, budgettering, woonbegeleiding, alfabetisering en vergroten van zelfdiscipline.

Zoals uit de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018/19, 35 112, nr. 3) volgt, is arbeid over het algemeen de hoofdactiviteit binnen een PP, maar een PP kan ook worden ingevuld door bijvoorbeeld het volgen van onderwijs of deelname aan een zorgtraject. Een PP hoeft dus niet louter gericht te zijn op arbeid(stoeleiding) (vergelijk RSJ 7 februari 2022, 21/24167/GB).

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, gelet op de door de reclassering bij klager ingeschatte risico’s en omdat een PP-traject waarbij alleen sprake is van arbeid niet passend werd geacht. Volgens verweerder was er in klagers geval geen re-integratiedoel op het gebied van arbeid(stoeleiding) aanwezig. 

De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens verzocht om ten minste de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klager heeft in zijn verzoek tot deelname aan een PP te kennen gegeven dat hij 26 uur per week wil gaan werken bij een kapper en dat hij daarnaast wenst te revalideren. Klager heeft aangegeven zich hiermee te kunnen richten op zijn terugkeer in de maatschappij. Uit de stukken volgt echter dat klager omwille van somatische problematiek niet in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Arbeid(stoeleiding) betreft blijkens het selectieadvies daarnaast geen re-integratiedoel voor klager. Het komt de beroepscommissie dan ook niet onbegrijpelijk voor dat verweerder in de bestreden beslissing heeft overwogen dat klager niet 26 uur per week kan werken. 

Voor wat betreft het revalideren heeft klager in zijn geheel niet concreet gemaakt hoeveel uur hij per week (ambulant) wil of kan gaan revalideren, als eventuele aanvulling op of invulling van de te verrichten activiteiten gedurende het PP. Dat klager zich had kunnen voorstellen dat zijn activiteiten hadden kunnen bestaan uit revalidatie en het bieden van praktische zaken, zoals in beroep is aangevoerd, maakt een en ander evenmin concreet. 

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat klager kon voldoen aan het gestelde vereiste om minimaal 26 uur per week aan activiteiten te verrichten gedurende het PP. Reeds hierom kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 16 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven