Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27733/TA, 9 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27733/TA

               

Betreft [klager]

Datum 9 november 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de inbeslagname van zijn bankpas.

 

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 31 mei 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PN 2022-14). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 30 september 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. De raadsvrouw van klager heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

Na de zitting heeft klager ongevraagd aanvullende stukken ingediend. Deze stukken worden, mede in het licht van navolgende beslissing, buiten beschouwing gelaten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verzoek aanhouding

Klager heeft ter zitting verzocht de behandeling van het beroep aan te houden, in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie op een vergelijkbaar beklag van een aantal medeverpleegden. De beklagcommissie beschikte ten tijde van de behandeling van klagers beklag niet over alle informatie. Klager vermoedt dat de beklagcommissie thans anders zal oordelen.

 

Ontvankelijkheid

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft zijn klaagschrift binnen de beklagtermijn op 18 januari 2022 aan de maandcommissaris overhandigd met de mededeling dat hij het beklag wilde doorzetten als de maandcommissaris niet met succes zou kunnen bemiddelen. Dit heeft hij ook op het klachtenformulier aangekruist. Op 21 januari 2022 kreeg klager te horen dat de bemiddeling niet was gelukt. Klager heeft daarop bij de maandcommissaris aangegeven dat de klacht ingediend moest worden bij de beklagcommissie. De maandcommissaris heeft dit ook gedaan op 25 januari 2022. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

 

Inhoudelijk

Klager had zijn bankpas reeds bij binnenkomst in de instelling in bezit. Aan klager is later verteld dat hij de pas weer in eigen beheer mag hebben als hij verlof zou hebben. Klager had ten tijde van de inbeslagname een verlofkader. Aan hem is niet verteld dat het moest gaan om resocialisatieverlof. Inmiddels heeft klager een schriftelijke ontheffing en mag hij zijn bankpas in eigen beheer hebben en gebruiken.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende reden is voor een aanhouding en dat het beroep inhoudelijk kan worden behandeld. Het klopt dat onlangs een ander beklag met betrekking tot de inname van een bankpas door de beklagcommissie op zitting is behandeld. Het is onduidelijk wanneer in die zaak uitspraak zal worden gedaan. Indien de beklagcommissie dat beklag gegrond verklaart, zal het hoofd van de instelling in beroep gaan. Het hoofd van de instelling stelt zich op het standpunt dat hij heeft mogen beslissen tot inname van de bankpas, nu het in bezit hebben van bankpassen binnen de instelling niet is toegestaan.

 

3. De beoordeling

Verzoek aanhouding

De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet geen noodzaak de uitspraak van de beklagcommissie op een vergelijkbaar beklag, waarvan niet bekend is wanneer de beklagcommissie uitspraak zal doen, af te wachten. Zij wijst daarom klagers verzoek om aanhouding van de behandeling van het onderhavige beroep af.

 

Ontvankelijkheid

Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.

 

Op grond van artikel 55, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde het recht zich tot de commissie van toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen in de klacht. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt de bemiddeling afgesloten met een mededeling van de bevindingen van de commissie van toezicht of de maandcommissaris. De verpleegde wordt ten aanzien van beklagwaardige beslissingen gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.

 

Uit de stukken komt naar voren dat klager zich met zijn klacht heeft gewend tot de maandcommissaris voor bemiddeling. De maandcommissaris heeft klager laten weten dat de bemiddeling niet is gelukt. Het beklag van klager is vervolgens binnen zeven dagen, en derhalve tijdig, na die mededeling bij de commissie van toezicht ingediend. Klager had daarom in zijn beklag ontvangen moeten worden.

 

Inhoudelijk

In artikel 44, eerste lid, Bvt is bepaald dat een verpleegde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel te stellen beperkingen, het recht heeft hem toebehorende voorwerpen bij zich te hebben. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan in de huisregels worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de instelling of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit bezit een gevaar kan opleveren voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Voorts kan het hoofd van de instelling op grond van het derde lid van dit artikel bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp, niet behorende tot de soorten voorwerpen als bedoeld in het tweede lid, niet bij zich mag hebben, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting.

 

In artikel 8.5.1 en artikel 8.5.3 van de huisregels van de instelling is geregeld dat het geld van verpleegden door het hoofd van de instelling wordt beheerd, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Voorts blijkt uit bijlage VI van de huisregels van de instelling dat voorwerpen die gelet op het gebruik naar hun aard als betaalmiddel worden ingezet, zoals niet op legale wijze in bezit zijnde telefoonkaarten, bankpassen en creditcards, verboden zijn, maar dat daarvoor een algemene dan wel individuele ontheffing kan worden verleend.

 

De beroepscommissie concludeert uit het hiervoor overwogene dat klager met toepassing van het tweede lid van artikel 44 Bvt in verbinding met de huisregels van de instelling kon worden beperkt in het recht zijn bankpas tijdens zijn verblijf in de instelling onder zich te houden. Klager heeft tegen de regels in een eigen bankpas ingevoerd, welk voorwerp als betaalmiddel kon worden ingezet en daarom als een verboden voorwerp is aangemerkt en in beslag is genomen. De bestreden beslissing kan naar het oordeel van de beroepscommissie, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 9 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven