Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26181/GM, 27 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/26181/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    27 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet meteen na de operatie aan zijn hand fysiotherapie heeft gekregen en dat zijn recht op een second opinion niet is gehonoreerd.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Klager heeft per email van 19 september 2022 nadere informatie toegezonden. Deze informatie is op 27 september 2022 gedeeld met de inrichtingsarts, die in de gelegenheid is gesteld binnen twintig dagen daarop te reageren. Er is binnen die termijn geen reactie ontvangen.   

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het eerste consult met de fysiotherapeut heeft vier weken na de operatie plaatsgevonden en niet direct na de operatie, zoals de specialist had voorgeschreven. Door het te laat beginnen met de fysiotherapie is schade aangericht. Tijdens klagers detentie zou handtherapie plaatsvinden in het Zaans Medisch Centrum (ZMC). Aangezien de therapie na de operatie vier weken op zich heeft laten wachten wilde klager een second opinion. Het recht op een second opinion is niet gehonoreerd. Klager heeft zelf een afspraak gemaakt bij een specialist vanwege de lange duur en de gebrekkige communicatie met de medische dienst. 
Klager heeft aanvullend de beroepscommissie geïnformeerd dat, nadat de behandeling in het ZMC eind juni 2022 is gestopt, hij is gestart bij […] voor de verdere revalidatie van zijn hand. Uit het onderzoek is gebleken dat sprake is van ernstige nalatigheid in het onderzoek dat vanuit het JC Zaanstad en hun samenwerkingspartners is gedaan naar klagers letsel. Ondanks zijn verzoeken om een second opinion en pijnklachten die niet gehoord werden, is er geen actie ondernomen door het JC Zaanstad. Hierdoor ervaart klager nu onnodig pijnklachten en is er minder tot geen kans op volledig herstel. Klager heeft de uitslag van de MRI bijgevoegd.  

Standpunt van de inrichtingsarts
Klager is op 3 november 2021 geopereerd en heeft voor een maand gips gekregen. Op 2 december 2021 is het gips eraf gegaan en op 10 december 2021 was zijn eerste fysiotherapieafspraak. Klager heeft geen vier weken hoeven wachten na het verwijderen van het gips. Wel gaf de fysiotherapeut aan dat deze klacht beter door een handtherapeut behandeld kon worden, waarop contact is opgenomen met het ZMC. Daar zijn afspraken gemaakt met een handtherapeut en deze werden sindsdien frequent gepland. De fysiotherapie is niet te laat gestart en er is geen sprake van schade. 
Omdat klager is geopereerd in het ZMC, is het logisch om daar ook de vervolgbehandeling te laten plaatsvinden. Het is aan klager zelf om te bepalen of hij na ontslag uit detentie in overleg met zijn verzekeraar een andere handtherapeut wil inschakelen. Klager is op de hoogte van deze werkwijze. Op 14 december 2021 heeft klager aangegeven zelf een therapeut geregeld te hebben. Uitgelegd is dat een zelfgeregelde therapeut niet vanuit DJI wordt vergoed. 
Klager heeft altijd recht op een second opinion. Hij kan aangeven door welke specialist hij een second opinion wil laten doen. Een afspraak voor een second opinion kan bij de medische dienst plaatsvinden of op locatie bij de specialist worden gemaakt. De kosten van een second opinion zijn conform DJI beleid voor rekening van klager.   

3. De beoordeling
Klager is op 3 november 2021 geopereerd aan zijn duim. Bij de stukken bevindt zich een brief van de medisch specialist van 7 november 2021 waarin bij het postoperatief beleid staat vermeld: ‘4w duimspica, 4w gipskamer, gips af en start fysio’. De  beroepscommissie begrijpt daaruit, en uit de inlichtingen van de inrichtingsarts, dat de fysiotherapie gestart moest worden nadat het gips zou zijn verwijderd. Klager heeft vier weken gips gedragen. Het gips is op 2 december 2021 verwijderd en op 10 december 2021 stond fysiotherapie gepland. Dit staat ook in het medisch dossier vermeld. 
Omdat klager in het ZMC is behandeld is besloten dat daar ook de vervolgbehandeling door een handtherapeut zou worden gedaan. In het medisch dossier valt te lezen dat klager op 14 december 2021 heeft aangegeven zelf een therapeut gevonden te hebben, terwijl diezelfde dag was geregeld dat hij door de handtherapeut in het ZMC zou worden behandeld. Op 30 december 2021 heeft de intake plaatsgevonden en voor 11 januari 2022 stond een eerste behandelafspraak gepland.  

Gelet op deze informatie kan niet worden gezegd dat het inschakelen van de fysiotherapie en het doorverwijzen van klager naar de handtherapeut te lang op zich heeft laten wachten. 

Met betrekking tot het recht op een second opinion, is de beroepscommissie niet gebleken dat de inrichtingsarts dit recht niet heeft erkend of heeft geweigerd aan een second opinion mee te werken. Uitgelegd is aan klager, die in het ZMC is geopereerd, waarom het logisch is daar een vervolgbehandeling te laten plaatsvinden. 

Niet is gebleken van een schending van de op de inrichtingsarts ten aanzien van klager rustende zorgplicht. Voor de stelling van klager dat sprake is van schade of ernstige nalatigheid, ontbreekt een concrete onderbouwing. Ook klagers nadere informatie biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dat klager nog steeds klachten ondervindt, maakt het handelen van de inrichtingsarts op zich nog niet onzorgvuldig. Van belang hierbij is dat het medisch handelen van de chirurg die klager heeft geopereerd of van de (hand)therapeut niet aan de inrichtingsarts kan worden toegerekend.  

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 27 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven