Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25194/GA, 12 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25194/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 12 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van acht dagen, vanwege een quarantaineplaatsing na bezoek zonder toezicht (BZT), ingaande op 7 december 2021.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 6 januari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (LW-2021-520). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], hoofd veiligheid van de PI Leeuwarden, gehoord op de zitting van 6 september 2022 in de PI Lelystad. Klager heeft bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager is niet tijdig gehoord, hij heeft niet tijdig een schriftelijke mededeling ontvangen en deze is hem ook niet tijdig medegedeeld. Er was geen sprake van dusdanige spoed dat dit achterwege gelaten had kunnen worden. De formele gebreken kunnen niet op een later moment worden hersteld zonder dat dit consequenties heeft voor de geldigheid van de bestreden beslissing. Klager is pas twee dagen na het ingaan van de ordemaatregel gehoord.

 

Verder is de ordemaatregel ten onrechte opgelegd. Klager en zijn bezoek zijn gevaccineerd. Het is niet duidelijk gemaakt waarom niet had kunnen worden volstaan met het doen van een zelftest en het resultaat daarvan af te wachten.

 

Standpunt van de directeur

Klager wist dat hij na het BZT minimaal vijf dagen in quarantaine moest blijven. Het is dan ook bijzonder dat hij achteraf aanvoert dat aan hem ten onrechte een ordemaatregel is opgelegd. Klager ging eerder akkoord met de voorwaarden voor BZT, dus zou gezegd kunnen worden dat hier sprake is van een eigen verzoek tot het opleggen van een ordemaatregel. Strikt genomen is hier geen sprake van een ordemaatregel, maar van een afspraak. Het is juist dat de door de raadsman genoemde formele vereisten niet in acht zijn genomen. Deze gebreken zijn later hersteld.

 

Het is de vraag of in deze zaak een inhoudelijk oordeel kan worden gegeven door de beroepscommissie. De beklagcommissie heeft het juist gedaan door klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Klagers klacht ziet namelijk op het algemene beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dit beleid is gevolgd en daar heeft de directeur geen zeggenschap over. Als klager daar klachten over heeft, moet hij een procedure starten jegens de staat.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beklag

De klacht is gericht tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, vanwege de getroffen coronamaatregelen. De beslissing om deze ordemaatregel op te leggen betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie de klacht zelf inhoudelijk afdoen.

 

Formele vereisten

De wet schrijft in artikel 57, eerste lid, sub b, van de Pbw, voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, voordat hij beslist over de uitsluiting van deelname aan activiteiten, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b van de Pbw. Het horen kan volgens het bepaalde in artikel 57, derde lid, van de Pbw achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.

 

De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat vermeld dat klager is gehoord, voordat de beslissing is genomen. Echter wordt ter zitting door de raadsman aangevoerd dat klager niet tijdig is gehoord. Dit wordt – min of meer – ter zitting namens de directeur bevestigd. Pas twee dagen na het opleggen van de ordemaatregel is klager gehoord. De beroepscommissie gaat ervan uit dat klager niet tijdig is gehoord.

 

Klager had voorafgaand aan de beslissing gehoord moeten worden, tenzij er sprake was van zodanige spoed die een uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord rechtvaardigt. Dit laatste is niet aan de orde.

 

Verder geeft de directeur op grond van artikel 57, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 58, eerste lid, van de Pbw de gedetineerde aan wie een ordemaatregel wordt opgelegd onverwijld een schriftelijke mededeling van die beslissing. De beroepscommissie overweegt dat onverwijld in beginsel binnen 24 uur betekent, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke mededeling van de beslissing staat dat de ordemaatregel is ingegaan op 7 december 2021 om 14:30 uur. De schriftelijke mededeling is op 8 december 2021 om 15:00 uur uitgereikt. De uitreiking van de schriftelijke mededeling heeft dus niet binnen 24 uur en daarmee niet onverwijld plaatsgevonden.

 

Nu niet is voldaan aan voorgaande vereisten, is er sprake van formele gebreken. Dat sprake is van een landelijke richtlijn in verband met de coronamaatregelen, doet niet af aan de omstandigheid dat aan de beslissing bepaalde procedurele eisen zijn verbonden in verband met de informatie-, hoor- en mededelingsplicht. Dat de voorwaarden van het BZT voorafgaand aan klager kenbaar zijn gemaakt en dat klager daarmee kennelijk heeft ingestemd, zoals namens de directeur ter zitting is gesteld, beschouwt de beroepscommissie niet als het op eigen verzoek uitsluiten van deelname van activiteiten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, sub d, van de Pbw. 

Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Tegemoetkoming

Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang dat de ordemaatregel wel in redelijkheid kon worden opgelegd, dat deze niet onnodig lang ten uitvoer is gelegd en dat de directeur klager alsnog – op een later moment – heeft gehoord. Daarnaast was klager op de hoogte van de gemaakte afspraken over het BZT. De beroepscommissie zal bepalen dat aan klager een tegemoetkoming van €7,50 wordt toegekend. 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

Deze uitspraak is op 12 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven