Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25680/GA, 8 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/25680/GA 

           

Betreft [Klager]

Datum 8 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de vermissing van zijn persoonlijke eigendommen.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 18 januari 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover er wordt geklaagd over de vermissing van versproducten en heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard (ZS-ZO-2021-000048). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, gehoord op de digitale zitting van 19 augustus 2022. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de digitale zitting te worden gehoord.

Ter zitting heeft de beroepscommissie de directeur van het JC Zaanstad verzocht om contact op te nemen met de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave om te proberen er onderling uit te komen. De directeur van het JC Zaanstad heeft twee weken later per e-mailbericht aan de beroepscommissie laten weten dat namens de directeur van de PI Grave is aangegeven dat de zaak voor hen af is gedaan. De beroepscommissie heeft vervolgens de directeur van de PI Grave in de gelegenheid gesteld om, naast zijn reactie aan de beklagcommissie bij de PI Grave van 6 februari 2020, zijn huidig standpunt inzake dit beroep kenbaar te maken. De directeur van de PI Grave heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager weet niet hoe het verder moet met zijn klacht. De klacht is reeds eerder behandeld door de Commissie van Toezicht bij de PI Grave met als uitkomst dat de verantwoordelijkheid bij het JC Zaanstad ligt. Nu blijkt dat het JC Zaanstad de verantwoordelijkheid bij de PI Grave legt. Gelet op de jurisprudentie van de beroepscommissie treft het JC Zaanstad inderdaad geen blaam en is de PI Grave verantwoordelijk voor de vermissing van klagers spullen. Verzocht wordt om te beslissen dat de PI Grave verantwoordelijk is zodat er civielrechtelijk nog iets geprobeerd kan worden.

 

Standpunt van de directeur

Het JC Zaanstad is niet verantwoordelijk voor de vermissing van klagers spullen. De PI Grave had de klacht in eerste instantie niet door moeten sturen, maar zelf in behandeling moeten nemen. Het is heel vervelend dat klager hier nu de dupe van is.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van de boodschappen (versproducten) die klager niet zou hebben ontvangen kan het beroep naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Uit de stukken komt naar voren dat klager op 12 november 2019 is overgeplaatst van het JC Zaanstad naar de PI Grave. Op 13 november 2019 is één doos met persoonlijke eigendommen van klager vanuit het JC Zaanstad overgebracht naar de PI Grave. Klager stelt dat hij zijn spullen nooit heeft ontvangen. Klager heeft eerst beklag ingesteld bij de beklagcommissie van de PI Grave. Klager is (om onbekend gebleven redenen) niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en zijn klacht is vervolgens doorgestuurd naar de beklagcommissie van het JC Zaanstad.

Uit de Circulaire vrachtvervoer en aansprakelijkheid bij schade van 31 oktober 2014 (578934) volgt dat de verzendende inrichting (in onderhavig geval het JC Zaanstad) aansprakelijk is voor de vracht en dat deze verantwoordelijkheid na het tekenen voor ontvangst van die vracht door de ontvangende inrichting (in onderhavig geval de PI Grave) op deze inrichting over gaat.

In het dossier zit de vrachtbrief van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) met betrekking tot het vervoer van de doos met klagers eigendommen. Op de vrachtbrief staat een handtekening in het vakje van de ontvangende inrichting. Uit de hiervoor reeds vermelde reactie van de directeur van de PI Grave van 6 februari 2020 volgt dat de directeur van de PI Grave ontkent dat er door de PI Grave is getekend voor ontvangst. Volgens de directeur wordt deze handtekening door geen enkele medewerker herkend. Daarbij ontbreekt de stempel van de BAD-afdeling, terwijl er altijd een stempel moet worden geplaatst. Naar aanleiding van de reactie van de directeur is DV&O destijds om een reactie gevraagd. In reactie op de stelling dat de handtekening voor ontvangst op de vrachtbrief door geen enkele medewerker wordt herkend, de stempel van de BAD-afdeling ontbreekt en dat de PI Grave niet voor ontvangst heeft getekend, heeft DV&O in het e-mailbericht van 1 maart 2021 aangegeven dat conform het werkproces op de aangegeven plek op de vrachtbrief te allen tijde getekend wordt door de ontvangende partij.

De vraag die voorligt is of het voldoende aannemelijk is geworden dat de PI Grave voor ontvangst heeft getekend. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag bevestigend. De beroepscommissie acht het niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan een medewerker van de PI Grave voor ontvangst heeft getekend. Nu er getekend is voor ontvangst, is de verantwoordelijkheid voor de zoekgeraakte spullen overgegaan op de PI Grave. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag niet (terug) verwijzen naar de beklagcommissie van de PI Grave maar, in het bijzonder gelet op het tijdverloop, tot een finaal oordeel komen. De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat klagers goederen ten tijde van zijn overplaatsing vanuit JC Zaanstad naar de PI Grave zijn zoekgeraakt en dat de directeur van de PI Grave daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De beroepscommissie acht klagers stelling dat het daarbij om twee dozen met spullen zou gaan overigens niet aannemelijk geworden, nu op de vrachtbrief slechts één grote doos met persoonlijke spullen staat vermeld.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren en het beklag - dat wordt verstaan als te zijn gericht tegen een beslissing van de directeur van de PI Grave - alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €50,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de boodschappen (versproducten) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de doos met vermiste spullen gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager ten laste van de PI Grave een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

Deze uitspraak is op 8 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter,
F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven