Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20809/GA, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20809/GA    

           

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de schending van zijn recht op onderwijs (Ho-2020-00530); en

b.  de schending van zijn recht op godsdienstvrijheid (Ho-2020-000531).

 

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 8 maart 2021 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. O.J. Much, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Beklag a.

Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde recht op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten, voor zover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. Volgens het derde lid draagt de directeur zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in deze activiteiten kunnen voorzien. Uit artikel 48, eerste en derde lid, van de Pbw vloeit een inspanningsverplichting van de directeur voort om gedetineerden in de gelegenheid te stellen onderwijs te volgen.

Klager stelt dat hij gedurende de quarantaine op zijn afdeling van 12 december 2020 tot 23 december 2020 en in de periode daarvoor ten onrechte niet aan de onderwijsbijeenkomsten heeft kunnen deelnemen. Volgens klager heeft de directeur niet aan zijn zorgplicht voldaan, omdat klager (kennelijk) slechts in beperkte mate aan zelfstudie heeft kunnen doen en omdat niet blijkt dat de directeur extra inspanningen heeft verricht om de beperking in zijn recht op onderwijs te voorkomen, dan wel dat klager hiervoor is gecompenseerd.

De directeur bevestigt dat de onderwijsbijeenkomsten gedurende vier weken (grotendeels) geen doorgang hebben kunnen vinden, vanwege ziekte van de docent (van 23 tot en met 27 november 2020), vanwege thuisquarantaine van de docent (van 30 november tot en met 4 december 2020) en vanwege de genoemde quarantaineperiode op klagers afdeling.

De directeur heeft klager naar aanleiding hiervan voorzien van middelen om in zijn cel aan zelfstudie te doen. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie, bij gebrek aan een verdere onderbouwing aan de zijde van klager, onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur zijn zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 48 van de Pbw, heeft geschonden, op grond waarvan inbreuk zou zijn gemaakt op klagers recht op onderwijs.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

 

Beklag b.

Op grond van artikel 41 van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:

a.  persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijk verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;

b.  contact te onderhouden met andere dan de onder a. genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38 van de Pbw

c.  in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 van de Pbw is van overeenkomstige toepassing.

 

Klager stelt dat hij vanaf 9 september 2020 en gedurende de quarantaineperiode van 12 december 2020 tot 23 december 2020 op zijn afdeling te weinig geestelijke verzorging heeft ontvangen. Hij heeft ten onrechte geen dan wel onvoldoende toegang gehad tot de gebedsruimte. Ook heeft hij geen dan wel onvoldoende contact mogen onderhouden met de aan de inrichting verbonden imam. Daarnaast is hem geweigerd om, naast de islamitische bijeenkomsten, de wekelijkse christelijke kerkdiensten bij te wonen.

De directeur licht toe dat de aan de locatie Hoogvliet verbonden imam kampte met langdurige ziekte. Klager heeft daarom, zo blijkt ook uit het klaagschrift, drie tot vier keer in de maand geestelijke verzorging ontvangen van de imam bij de locatie De Schie te Rotterdam. Tijdens de genoemde quarantaineperiode heeft de imam klagers afdeling bezocht en is klager gelegenheid geboden tot persoonlijk contact met de imam. De zogeheten gezamenlijke diensten werden per afdeling georganiseerd, waarbij telkens twaalf gedetineerden konden aansluiten. Het was vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk een andere dan de bij binnenkomst opgegeven/op de celkaart aangegeven gebedsdienst bij te wonen.

De beroepscommissie is, in het licht van het voorgaande, van oordeel dat de directeur de op hem rustende zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 41 van de Pbw, niet heeft geschonden. Klager heeft, ook gedurende de quarantaineperiode op zijn afdeling, persoonlijk contact kunnen onderhouden met de imam en islamitische gebedsdiensten kunnen bijwonen. Daarbij heeft de directeur zorggedragen voor de beschikbaarheid van voldoende, bij klagers godsdienst of levensovertuiging passende geestelijke verzorging. De weigering om de kerkdiensten voor klager beschikbaar te stellen, in verband met de op zijn afdeling getroffen coronamaatregelen en het daarbij te volgen gestructureerde programma, acht de beroepscommissie in de gegeven omstandigheden niet onredelijk. Naar het oordeel van de beroepscommissie is klagers recht op godsdienstvrijheid, gelet op het voorgaande, niet geschonden.

De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter,
mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven