Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24344/GV, 9 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24344/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    9 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. van Stratum, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De beoordeling
Klager is sinds 2 september 2020 gedetineerd. Volgens klagers meest recente registratiekaart ondergaat hij op dit moment een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Op klagers registratiekaart staan voorts uitleveringsdetenties vermeld. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 11 september 2024. 

Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan, voor zover in dit beroep relevant, in geval van een gevangenisstraf tot en met zes jaar, op zijn vroegst kortdurend re-integratieverlof worden verleend indien:
1.     een periode van minimaal zes weken van de gevangenisstraf is ondergaan, en;
2.     er sprake is van een periode van maximaal achttien maanden voorafgaande aan het moment waarop de (voorwaardelijke) invrijheidstelling aanvangt. 

Gelet op het voorgaande komt klager, gelet op zijn strafrestant, nog niet in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof. Dat dit ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog anders was, maakt het oordeel niet anders, omdat de beroepscommissie de beslissing in dit geval toetst op basis van de huidige stand van zaken (ex nunc). Van zwaarwegende redenen, zoals bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de Regeling is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken. Daarvan is pas sprake wanneer een gedetineerde bijvoorbeeld een dagbehandeling nodig heeft bij een externe zorgverlener (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3). 

Daarnaast overweegt de beroepscommissie dat op grond van artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling het verlof wordt geweigerd in geval van een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend.  

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken het volgende vast. Op 20 april 2022 is door de rechtbank Amsterdam (internationale rechtshulpkamer) de gevangenhouding van klager bevolen, op vordering van de officier van justitie. Blijkens de uitspraak van 4 mei 2022 heeft deze tevens klagers overlevering toegestaan. Het staat dan ook vast dat klager na zijn detentie zal worden overgeleverd aan de Italiaanse justitiële autoriteiten. 

Gelet op het voorgaande komt klager op basis van zijn strafrestant (nog) niet in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof en is sprake van de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling. De bestreden beslissing is daarom, bij de huidige stand van zaken, juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 9 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven