Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20690/GM, 4 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/20690/GM      

Betreft klager

Datum 4 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet voldoende aan zijn enkel is geholpen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, bijgestaan door een Engelse tolk, en zijn raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, gehoord op de digitale zitting van 1 december 2021.

De inrichtingsarts heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk meegedeeld niet aanwezig te zijn en heeft verzocht om aanhouding van de zaak. De voorzitter heeft beslist dat de zaak niet wordt aangehouden en dat van het verhandelde ter zitting een verslag van horen wordt opgemaakt dat zal worden toegestuurd naar de procespartijen. Op 30 december 2021 is het verslag van horen opgemaakt en verstuurd naar de partijen, waarbij zij de gelegenheid hebben gekregen om daarop te reageren. Op dit verslag is geen reactie gekomen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit de brief van klager van 25 maart 2021 kan worden opgemaakt dat hij een toestemmingsverklaring en een beroepschrift aan de medewerker van de PI Leeuwarden heeft meegegeven, maar dat deze stukken incompleet retour zijn gezonden aan klager. De datum die op de toestemmingsverklaring staat, is het moment waarop klager beroep heeft ingesteld.

De eerste klacht die klager heeft ingediend ziet op de wijze waarop hij is behandeld voor zijn enkel. Klager wachtte al geruime tijd op een goede enkelbrace. Vóór zijn detentie had klager al klachten. Die klachten zijn in detentie toegenomen. De brace is voor hem noodzakelijk. Dit wordt ondersteund door het medisch dossier en door het advies van de medisch adviseur. Waar klager tegenaan is gelopen is dat de klachten verder toenamen, reden waarom hij toen ook aan de inrichtingsarts heeft gevraagd om contact op te nemen met een specialist om zijn situatie beter te begrijpen. De situatie werd voor klager urgenter en actueler door het gegeven dat hij op 10 februari 2021 in de inrichting van de trap is gevallen. Klager is toen doorverwezen naar het ziekenhuis.

Voor de arts in het ziekenhuis was het niet meteen duidelijk wie hij voor zich had. Op 11 februari 2021 heeft de arts in het ziekenhuis alleen gekeken of er geen fractuur was. Voor de rest is er niet naar de enkel gekeken. Ook was bij die arts niet bekend wat klagers medische geschiedenis was. Klager heeft wederom gevraagd of hij door een medisch specialist kon worden onderzocht.

De tweede klacht ligt in het verlengde van de eerst klacht, te weten de wijze waarop hij is behandeld na zijn val. Pas op 18 februari 2021 is hij getapet. In die periode heeft hij geklaagd dat zijn klachten toenamen. Hij is toen niet opnieuw getapet zoals dat was voorgeschreven. De tape ging loszitten, omdat het er al dagen opzat. Dat heeft klager dus niet zelf gedaan. Dat heeft de medisch adviseur onvoldoende onder ogen gezien. De medisch adviseur schrijft ook dat klager te snel een klacht heeft ingediend. Klager voelt zich door deze opmerking niet serieus genomen.

Er is voor klager onvoldoende zorg en het duurt een jaar voordat hij volledig is gerevalideerd. Klager staat open voor een operatie tijdens zijn detentie, maar dan moet de manier waarop hij kan revalideren wel goed zijn geregeld binnen de inrichting. Klager ervaart de huidige zorg als ontoereikend en heeft er geen vertrouwen in dat zijn revalidatietraject goed verloopt.

Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de inrichtingsarts

Er zijn geen nadere toevoegingen op de toegezonden medische stukken.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Ingevolge artikel 71d, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) wordt het beroepschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van de mededeling van de medisch adviseur. De mededeling van de medisch adviseur is gedateerd 16 maart 2021. Klagers beroepschrift is gedateerd 25 maart 2021 en op 29 maart 2021 op het secretariaat van de Raad ontvangen.

Een beroep is ondanks dat het te laat is ingediend ontvankelijk, indien kan worden geoordeeld dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (vgl. RSJ 9 april 2020, R 19/5014/GM).

Uit het dossier volgt dat klager twee toestemmingsverklaringen en een beroepschrift ter verzending aan het personeel van de PI heeft meegegeven. Hij heeft vervolgens deze stukken incompleet (met de toestemmingsverklaringen, maar zonder het beroepschrift) weer retour ontvangen, met het adres van de RSJ. Vervolgens heeft klager een nieuw beroepschrift opgesteld en deze direct met de geretourneerde toestemmingsverklaringen naar de RSJ opgestuurd.

De raadsvrouw heeft in beroep aangevoerd dat de data die zijn vermeld op de toestemmingsverklaringen de momenten zijn waarop klager beroep had willen instellen. Die data zijn 17 maart 2021 en 20 maart 2021. De beroepscommissie heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door de raadsvrouw beschreven gang van zaken. De beroepscommissie gaat ervan uit dat klager op de bedoelde data beroep had willen instellen en is van oordeel dat hem redelijkerwijs geen verwijt valt te maken van de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep, die daarmee verschoonbaar is. De beroepscommissie oordeelt dat klager ontvankelijk is in zijn beroep en zal het beroep inhoudelijk beoordelen.

Behandeling van de enkel

Uit de stukken en in het bijzonder het medisch dossier volgt dat klager meermalen voor zijn enkel is gezien door de inrichtingsarts. Aan klager is op 18 november 2020 een brace verstrekt. Verder heeft de inrichtingsarts tijdig – op 7 december 2020 – naar aanleiding van klagers klachten een verwijsbrief gestuurd naar de orthopedisch instrumentenmaker voor een beoordeling en/of vervanging van de brace. In afwachting van een nieuwe brace – waarbij de inrichtingsarts afhankelijk is van de orthopedisch instrumentenmaker – is klager meerdere malen door de inrichtingsarts gezien waarbij naar een (tijdelijke) oplossing is gezocht. Op 19 januari 2021 heeft klager een nieuwe brace ontvangen. Op 21 januari 2021 is klager wederom gezien door de inrichtingsarts, omdat hij niet tevreden was met de nieuwe brace. De inrichtingsarts heeft op 21 januari 2021 contact opgenomen met de fysiotherapeut om de brace te laten beoordelen. Verder heeft de inrichtingsarts op 3 februari 2021 contact opgenomen met de orthopedisch instrumentenmaker om klagers situatie te laten beoordelen en de vraag te beantwoorden of het nodig is om een nieuwe afspraak in te plannen.

De inrichtingsarts heeft naar het oordeel van de beroepscommissie de klachten van klager serieus genomen en er is adequaat en tijdig op zijn klachten gereageerd. Het handelen van de inrichtingsarts kan op dit punt dan ook niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Behandeling van de klachten na de val

Op 10 februari 2021 is klager van de trap gevallen en heeft daarbij zijn enkel verzwikt of deze is omgeklapt. Vanwege dit incident en de klachten die daarop volgden, is klager doorverwezen naar de spoedeisende hulp om een foto van zijn enkel te laten maken en acuut letsel uit te sluiten. Er was geen sprake van acuut letsel, maar van een kneuzing of verstuiking van de enkel (distorsie). Vervolgens is geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Kort na terugkomst in de inrichting is bij klager drukverband aangelegd. Ook heeft de inrichtingsarts de orthopedisch instrumentenmaker geprobeerd te benaderen, voor het beoordelen van klagers spalken. Een week na het incident is klager getapet. Daarmee is gewacht omdat de zwelling eerst moest afnemen. Op 18 februari 2021 en 22 februari 2021 is klager opnieuw gezien door de verpleegkundige en de inrichtingsarts en zijn klagers wensen besproken. Op 8 maart 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de inrichtingsarts. Vanwege klagers aanhoudende enkelklachten wilde hij specifiek worden doorverwezen naar de orthopeed in het Franciscus Gasthuis & Vlietland in Rotterdam. Klager is niet zonder meer vrij in de keuze van het ziekenhuis waarnaar hij wordt doorverwezen. Op 22 maart 2021 is klager doorverwezen naar de polikliniek van de Orthopedie in het Nij Smellinghe in Drachten.

De beroepscommissie is op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat klager na het incident adequaat is geholpen aan zijn enkelproblemen. Dat klager niet is doorverwezen naar het ziekenhuis van zijn voorkeur, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

De beroepscommissie merkt nog het volgende op. Hoewel klager na het incident voldoende is geholpen, biedt dit hoogstwaarschijnlijk geen permanente oplossing voor zijn klachten en is hij aangewezen op een operatie. Uit het medisch dossier is af te leiden dat klager vanwege het langdurige revalidatietraject dat hij dan in de inrichting moet ondergaan nog niet door middel van een ingreep wil worden geholpen. Tijdens de zitting stelde klager echter dat hij wel wil worden geopereerd, mits de revalidatiemogelijkheden voldoende zijn. Via het verslag van horen is gevraagd aan de inrichting of het mogelijk is dat klager kan revalideren en welke mogelijkheden er daarvoor (eventueel) in de inrichting zijn, maar daar is geen reactie op gekomen. De beroepscommissie gaat ervan uit dat opnieuw met klager besproken zal worden of hij wil worden geopereerd en welke revalidatiemogelijkheden er dan zijn.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 4 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven