Onderwerp: Bezoek-historie

Wnb aanvraag vergunning Zoet-Zoutscheiding Krammersluizencomplex Oosterschelde
Geldigheid:02-06-2022 t/m 31-12-2030Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte,

Op 9 december 2021 heeft u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aangevraagd voor de renovatie, realisatie en het gebruik van het zoet-zoutscheidingssysteem in de Krammersluizen.

Bij e-mail van 13 december 2021 heb ik de ontvangst van uw aanvraag bevestigd. Met mijn brief van 24 februari 2022 (kenmerk DGNVLG / 22050379) heb ik u verzocht de aanvraag aan te vullen. De gevraagde aanvulling heb ik op 8 april 2022 van u ontvangen.

Ik verleen u hierbij de gevraagde vergunning.

In dit besluit vindt u de inhoudelijke overwegingen die eraan ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen maken onderdeel uit van dit besluit.

1. AANVRAAG

1.1. Onderwerp

De Krammersluizen maken onderdeel uit van het watersysteem van het zoete Volkerak-Zoommeer (VZM) en de zoute Oosterschelde. Om verzilting van het VZM tegen te gaan, wordt er bij de Krammersluizen gebruik gemaakt van een zoet-zoutscheidingssysteem (ZZS). Het huidige zoet-zoutscheidingssysteem wordt vervangen. Het ZZS wordt getypeerd door vier componenten:

  • Een modern bellenscherm dat de instroom van zout water (door dichtheidsverschillen) tegen gaat;

  • Spoelen van (zoet) water van het Volkerak naar het Zijpe (Oosterschelde) door de kolken;

  • Spoelen van (zoet) water door een additioneel vismigratie- en spuimiddel, en;

  • Actieve bediening om de deur-opentijden te beperken; hoe korter de deur open staat, hoe minder zout naar binnen kan.

De aangevraagde activiteit kan tot effecten leiden op de beschermde natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde en Grevelingen.

Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteit verwijs ik naar de aanvraag en de bijlagen daarbij.

1.2. Bevoegdheid

Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3 lid 1, onder a, sub 2 en artikel 1.3 lid 1, onder c van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.

De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.

1.3. Vergunningplicht

De aangevraagde activiteit kan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde en Grevelingen, significant gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, Wnb.

1.4. Beoordeling van projecten

1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen

De activiteit waarvoor u een vergunning aanvraagt, is een project in de zin van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb dat, omdat het, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.

1.4.2. Passende beoordeling

Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een passende beoordeling (hierna: PB) heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde en Grevelingen.

In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.

2. BEOORDELING

2.1 Afbakening

Gebied

Het Krammersluizencomplex ligt tussen de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Krammer-Volkerak en nabij het Natura 2000-gebied Grevelingen.

Gevolgen

Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:

Tijdens de aanlegfase:

  • Verstoring van de noordse woelmuis en zwartkopmeeuw door geluid.

Tijdens de gebruiksfase:

  • Effecten op het habitattype Grote baaien en Slijkgrasvelden in de Oosterschelde;

  • Effecten op broedvogels en niet-broedvogels in Grevelingen;

  • Effecten op bodemfauna etende vogels in Oosterschelde.

Natuurwaarden

De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:

  • Habitattypen: diverse habitattypen opgenomen in de PB;

  • Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels en niet-broedvogels): diverse soorten opgenomen in de PB.

De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').

Conclusie afbakening

Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.

2.2 Mogelijke effecten en mitigatie

2.2.1 Effecten door geluidsverstoring tijdens de aanlegfase

Tijdens de ombouw zijn er drie onderdelen waarbij veel geluid en (voor wat betreft het boren in beton) in enige mate trillingen worden geproduceerd: het inbouwen van rinketten (zagen en slijpen in de werkperiode van vier jaar gedurende perioden van meerdere maanden achtereen), het voorbereiden van aanleg van leidingen van compressoren (boren in beton gedurende enkele dagen) en de realisatie van het vismigratie- en spuimiddel (boren door beton gedurende enkele weken). Deze activiteiten kunnen negatieve effecten hebben op de noordse woelmuizen die aanwezig zijn in de directe omgeving van de werklocaties en eventueel (via externe werking) op de Plaat van de Vliet en op broedende zwartkopmeeuwen op het nabijgelegen broedschiereiland.

Om verstoring van de noordse woelmuis en zwartkopmeeuw te beperken worden maatregelen genomen. Door bij het inbouwen van de rinketten op de bouwplaats nabij de sluizen geluidwerende maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat het geluidsvolume (inclusief piekgeluiden) beperkt blijft zodat aan de meest nabijgelegen rand van het broedgebied van de zwartkopmeeuw het geluidsniveau niet hoger is dan 47 dB(A) en het geluidsniveau aan de rand van het leefgebied van de noordse woelmuis niet hoger is dan 75 dB(A) wordt aantasting van omvang en kwaliteit van de leefgebieden voorkomen en wordt de draagkracht van het gebied niet negatief beïnvloed.

Welke geluidswerende maatregelen worden gekozen is aan de uitvoerder van de werkzaamheden, in de PB wordt hier geen keuze in gemaakt. Ik verbind aan de vergunning voorschrift 12 en 13 waarbij het maximum toegestane geluidsniveau is vastgelegd.

Om te voorkomen dat de noordse woelmuis wordt weggeconcurreerd door andere soorten binnen het sluiseiland worden wildroosters aangelegd om andere muizensoorten en predatoren te weren. Verder wordt er gewerkt met gegarandeerd 'schone grond', zonder veldmuis, aardmuis en rosse woelmuis. Het doel is om zo het sluiseiland als 'bronpopulatie' voor de noordse woelmuizen in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak te beschermen. Dit is vastgelegd in voorschrift 14 van de vergunning.

Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de noordse woelmuis en zwartkopmeeuw is, met inachtneming van voorschrift 12 tot en met 14 uitgesloten.

2.2.2. Effecten tijdens de gebruiksfase

Het project leidt op jaarbasis tot een structureel hogere aanvoer van minder zout water naar de Oosterschelde. Hierdoor zal het zoutgehalte in de bovenste laag van de waterkolom in de nabijheid van de Krammersluizen lager worden. Bij het in gebruik nemen van het Krammersluizencomplex wordt een spoel- en spuibeheer met zo laag mogelijke spoel- en spuidebieten aangehouden met een ondergrens van 25 psu in het zomerhalfjaar, dat nooit wordt onderschreden. Hiermee worden in de zomer negatieve effecten op de groei en voortplanting van bodemfauna-organismen voorkomen. In de winter wordt de grens van 25 psu wel periodiek onderschreden, maar de grens van 20 psu niet. Omdat bodemfauna 's winters niet of nauwelijks groeit is afname van de groei, die in beginsel kan optreden, niet aan de orde.

De optimalisatie van het spoel- en spuibeheer is opgenomen als voorschrift 15 en 16 bij de vergunning. Hierdoor zijn significant negatieve effecten op het habitattype Groote baaien en Slijkgrasvelden in de Oosterschelde uitgesloten.

Broedvogels en niet-broedvogels in Grevelingen

De verandering van de waterkwaliteit in Grevelingen als gevolg van het gewijzigd, geoptimaliseerd gebruik van het Krammersluizencomplex leidt niet tot verandering in de voedselomstandigheden van planten etende, bodemfauna etende of vis etende vogels. Significant negatieve effecten op broedvogels en niet-broedvogels in Grevelingen zijn uit te sluiten.

Bodemfauna etende vogels in Oosterschelde

Voor de belangrijkste vogels die op de droogvallende platen van de noordelijke tak van de Oosterschelde foerageren (scholekster, bonte strandloper, wulp, tureluur, groenpootruiter en rosse grutto) geldt dat zij een breed palet aan prooisoorten benutten. Bij afname van één prooisoort kunnen zij overschakelen naar andere prooisoorten. Het is daarom niet waarschijnlijk dat bodemfauna etende vogels te kampen krijgen met een voedseltekort als er een wijziging in de bodemfaunasamenstelling plaatsvindt. Significante effecten door verhoogde zoetbelasting op de instandhoudingsdoelstellingen van bodemfauna etende vogels zijn uitgesloten.

2.2.3. Monitoringsprogramma

In paragraaf 8.2 van de PB is aangegeven welke aspecten deel uitmaken van het monitoringsprogramma. Dit betreft:

  • Het effect van gewijzigde aanvoer van minder zout water op bodemfauna;

  • Effect van gewijzigde bodemfaunasamenstelling op foeragerende vogels;

  • Effect van verhoogde aanvoer van nutriëntenrijk water op primaire productie;

  • Effect van verhoogde aanvoer van nutriëntenrijk water op algensamenstelling.

Het monitoringprogramma moet duidelijkheid geven over de optredende zoutgehalten als gevolg van het toegepaste spoel- en spuibeheer en de hierboven genoemde effecten. De uitkomsten van het monitoringsprogramma worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, zoals opgenomen in voorschrift 17 tot en met 19.

2.3. Stikstofdepositie

Voor het aspect stikstof is tijdens het bouwen en slopen van het werk artikel 2.9a van de Wet Stikstofreductie en natuurverbetering van toepassing. Hierin wordt middels een partiële vrijstelling geregeld dat de tijdelijke gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bij de natuurvergunning buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De partiële vrijstelling geldt alleen voor tijdelijke stikstofemissies tijdens het bouwen en slopen van een bouwwerk en voor het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk. Daarmee is de vrijstelling ook van toepassing op de vervanging van het huidige zoet-zoutscheidingssysteem.

Voor wat betreft de gebruiksfase heeft de renovatie van de Krammersluizen geen gevolgen voor de autonome ontwikkeling van het scheepvaartverkeer. Doordat de gemiddelde schuttijd na renovatie is verkort van gemiddeld 45 minuten naar gemiddeld 30 minuten neemt de tijdsduur waarin schepen stikstofoxiden

emitteren af. Daardoor neemt ook de totale depositie van stikstof in de omgeving af.

2.4. Cumulatie

Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.

Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen.

Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.

2.5. Conclusie

Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende rapportages en documenten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde en Grevelingen.

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.

3. VOORSCHRIFTEN

Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Krammer-Volkerak, Oosterschelde en Grevelingen aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.

Algemeen

  1. Deze vergunning staat op naam van Rijkswaterstaat Zee en Delta (hierna vergunninghouder) (of diens rechtsopvolger).

  2. Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.

  3. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.

  4. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen

  5. Het tijdstip waarop de vergunde activiteit daadwerkelijk wordt gestart, wordt minimaal drie weken voor de aanvang ervan gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Team Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag).

  6. De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.

  7. Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.

  8. Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

  9. De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.

  10. Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, meldt de vergunninghouder dit uiterlijk binnen 1 week bij het bevoegd gezag.

  11. Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.

Nadere inhoudelijke voorschriften

  1. De werkzaamheden mogen gedurende het broedseizoen (van 1 april tot 1 augustus) aan de meest nabijgelegen rand van de broedkolonies zwartkopmeeuw op het schiereiland niet leiden tot een geluidsniveau dat hoger is dan 47 dB(A).

  2. De werkzaamheden mogen aan de meest nabijgelegen rand van het leefgebied van de noordse woelmuis op het sluiseiland niet leiden tot piekgeluidniveau dat hoger is dan 75 dB(A).

  3. Om te voorkomen dat de noordse woelmuis wordt weggeconcurreerd door andere soorten binnen het sluiseiland worden wildroosters aangelegd om andere muizensoorten en predatoren te weren en wordt er gewerkt met gegarandeerd 'schone grond'.

Spoel- en spuibeheer

  1. Bij het in gebruik nemen van de sluis wordt een spoel- en spuibeheer met zo laag mogelijke spoel- en spuidebieten aangehouden. In het zomerhalfjaar wordt de grens van 25 psu niet onderschreden, in de winter wordt de grens van 20 psu niet onderschreden.

  2. Voor de optimalisatie van het spoel- en spuibeheer gelden de volgende uitgangspunten:

    • Het vismigratie- en spuimiddel wordt het hele jaar door ingezet voor vismigratie en alleen in het winterhalfjaar gebruikt om te spuien.

    • Het debiet naar de Oosterschelde wordt in het zomerhalfjaar, voor de bodemfauna de meest kritische periode, beperkt tot circa 9 m3/s. Dit debiet komt overeen met de huidige situatie.

    • Het zoete water wordt door aanpassing van het beheer zoveel mogelijk via de Voorhaven geleid en het debiet zoet water naar het Slaak wordt zoveel mogelijk beperkt.

    • Daarnaast wordt een 'gebruiksscenario' achter de hand gehouden, waarbij tijdelijk, bijvoorbeeld bij de overgang van winter- naar zomergebruik en vice versa, een lager debiet dan het winterdebiet wordt afgevoerd.

Monitoring

  1. Bij de inwerkingtreding van het ZZS start een monitoringsprogramma zoals aangegeven in hoofdstuk 8 van de PB. Het monitoringprogramma is gericht op de mogelijke effecten van het spui- en spoelbeheer.

  2. De vergunninghouder stuurt ten minste eenmaal per jaar vóór 15 maart een rapportage van de resultaten van het afgelopen kalenderjaar van het monitoringprogramma schriftelijk of per mail naar het bevoegd gezag.

  3. Het monitoringprogramma heeft een looptijd tot het spoel- en spuibeheer goed is ingeregeld ten aanzien van de mogelijke ecologische effecten, met een minimum van 6 jaar.

Toezicht

  1. De vergunninghouder voert een administratie met daarin alle documenten die betrekking hebben op deze vergunning en op de naleving van de voorschriften, in het bijzonder de voorschriften 12 tot en met 19.

  2. De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.

  3. De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.

Looptijd en geldigheid

  1. De vergunning is geldig tot en met het moment dat de vergunde activiteit wordt beëindigd (zie voorschrift 10), en uiterlijk tot en met 31 december 2030.

  2. Met betrekking tot het monitoringprogramma, in combinatie met voorschrift 16, geldt de vergunning tot het moment van beëindigen van het monitoringprogramma, doch ten minste tot 15 maart 2037.

TER INFORMATIE

Op grond van afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.

Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.

Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Hoogachtend,

Minister voor Natuur en Stikstof,

namens deze:

MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied

Naar boven