Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7625/GA, 16 augustus, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-20/7625/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    16 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het zijn van getuige van de sabotage van het slot van een celdeur en de hierdoor ontstane schade, ingaande op 28 april 2020; 
b.    het intrekken van zijn plusbaan als reiniger. 

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 20 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-207). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. 

Op 12 augustus 2020 heeft mr. M.H.A. Horsch zich als raadsman in deze zaak gesteld. De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur heeft klager een disciplinaire straf opgelegd, omdat op camerabeelden te zien zou zijn dat klager in buurt staat van een medegedetineerde die een slot van een celdeur saboteert. De camerabeelden dienen aan het dossier te worden toegevoegd, zodat de beroepscommissie zich zelf een beeld kan vormen van waar klager stond, waar hij naar keek en met wie hij in gesprek was. Het klopt dat klager samen met twee medegedetineerden bij de deur van cel 29 heeft gestaan. Klager wist echter niet dat één van deze medegedetineerden een slot aan het saboteren was. De medegedetineerde stond immers met zijn rug tegen de celdeur aan. Voorts was klager op dat moment met iemand anders in gesprek. Nu klager niets van het saboteren van het slot heeft gezien, kan hem niets worden aangerekend. Ook al zou klager als getuige het saboteren hebben waargenomen, heeft hij alsnog geen aandeel in de sabotage gehad. Naar klagers weten is ergens getuige van zijn niet strafbaar. Daar komt bij dat de medegedetineerde heeft aangegeven dat hij alleen handelde. Ook is klager door het voorval zijn baan kwijtgeraakt. Dat is ook niet terecht. Indien de beroepscommissie van oordeel is dat klager iets verkeerds heeft gedaan, dan acht klager het verlies van zijn baan wél een passende sanctie. De disciplinaire straf is daarentegen in het geheel niet passend. 

Standpunt van de directeur
De directeur blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het eerder ingediende verweerschrift.

3. De beoordeling
Beklagonderdeel a.
Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opleggen, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Hieruit volgt dat de individuele verwijtbaarheid dient vast te staan. 

Klager is een disciplinaire straf opgelegd, vanwege het getuige zijn van het saboteren van een celdeur door een medegedetineerde en de hierdoor ontstane schade. Klager ontkent iedere betrokkenheid. Namens klager is daarom verzocht om de camerabeelden op te vragen en deze te bekijken. De beroepscommissie acht het van belang dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure, zeker als - zoals in onderhavige zaak – de gedetineerde de verweten gedraging ontkent en de beelden medebepalend waren voor de oplegging van de disciplinaire straf (vgl. RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA). De beroepscommissie wijst in de onderhavige zaak het verzoek echter af. Zij acht zich op grond van het schriftelijk verslag van de uitgekeken beelden namelijk voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. 

In het schriftelijk verslag is vermeld dat op de camerabeelden te zien is dat klager en twee medegedetineerden zich bij de celdeur ophielden. Eén van de medegedetineerden duwde iets in het slot om dit te saboteren. Klager en de andere medegedetineerde waren duidelijk getuige van deze handeling en hebben de medegedetineerde niet gestopt, noch het personeel verwittigd over het gebeuren. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie levert de omstandigheid dat klager getuige was van het saboteren van de celdeur door een medegedetineerde geen grond op voor strafoplegging. Uit het schriftelijk verslag blijkt onvoldoende welk aandeel klager leverde bij het saboteren van het slot. Dat klager zijn medegedetineerde niet heeft gestopt en het personeel niet op de hoogte heeft gebracht levert, hoewel dat moreel gezien juist geweest zou zijn, geen strafwaardig gedrag op in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Pbw.  

Gelet op het voorgaande moet de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van €30,-.

Beklagonderdeel b. 
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.


Deze uitspraak is op 16 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven