Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27051/SGA, 28 april 2022, schorsing
Uitspraakdatum:28-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           22/27051/SGA           

Betreft              [verzoekster]

Datum              28 april 2022

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoekster] (hierna: verzoekster)

1. De procedure

De directeur van de locatie Ter Peel te Sevenum (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoekster te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekster vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoekster voert aan dat het afdelingshoofd bereid was haar te compenseren voor een onterecht opgelegde ordemaatregel. Verzoekster wenste in het plusprogramma geplaatst te worden, bezoek zonder toezicht (BZT) te ontvangen en overgeplaatst te worden naar het Klooster. Het afdelingshoofd was bereid haar hierin tegemoet te komen en onder deze omstandigheden zou zij haar klacht intrekken. De volgende dag kreeg zij te horen dat het BZT en de overplaatsing niet door zouden gaan vanwege verzoeksters status (de voorzitter begrijpt: haar insluitingstitel). Een paar weken later heeft zij laten weten dat zij haar klacht niet intrekt onder deze omstandigheden, omdat zij nu enkel één week eerder dan gebruikelijk in het plusprogramma is geplaatst. Dit is gebeurd zonder schriftelijke mededeling. Op 19 april 2022 kreeg zij mondeling te horen dat zij per direct teruggeplaatst zou worden in het basisprogramma, omdat zij haar klaagschrift niet heeft ingetrokken en niet heeft gewerkt. Er is haar medegedeeld dat zij hiervan geen schriftelijke beslissing zou ontvangen, omdat zij onofficieel had deelgenomen aan het plusprogramma. Verzoekster eist dat zij wordt teruggeplaatst in het plusprogramma.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoekster met toestemming van het afdelingshoofd heeft deelgenomen aan het plusprogramma. Zij heeft hieraan deelgenomen onder de voorwaarde dat zij haar klacht zou intrekken. Op de beklagzitting van 12 april 2022 bleek dat zij haar klacht niet heeft ingetrokken en om deze reden is op 19 april 2022 besloten dat zij weer zou gaan deelnemen aan het basisprogramma. De directeur stelt dat dit geen officieel besluit betreft, omdat verzoekster als insluitingstitel gijzeling heeft en er in dat geval niet wordt gewerkt aan re-integratie. Verzoekster kan daarom niet officieel promoveren.

De voorzitter stelt vast dat verzoekster, die onder de insluitingstitel ‘gijzeling’ in detentie verblijft, op grond van artikel 1e van de Regeling plaatsing, selectie en overplaatsing van gedetineerden niet is uitgesloten van het systeem van promoveren en degraderen. Verzoekster heeft, zo is onweersproken, voorafgaand aan de bestreden beslissing ook aan het plusprogramma deelgenomen. De voorzitter volgt het standpunt van de directeur dat verzoekster niet (althans: niet ‘officieel’) naar het plusprogramma kan promoveren dan ook niet.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 21 januari 2022, R-20/8217/GA) volgt dat, voorafgaand aan een beslissing tot degradatie naar het basisprogramma, de directeur een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging dient te maken. Vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, dient deze belangenafweging inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd. In het onderhavige geval is niet gebleken dat de beslissing om verzoekster terug te plaatsen in het basisprogramma door de directeur op schrift is gesteld, dan wel dat er enige (inzichtelijke en deugdelijke) belangenafweging ten grondslag heeft gelegen aan deze beslissing.

Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 28 april 2022 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven