Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8373/GA, 6 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/8373/GA          

Betreft [klager]

Datum 6 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat zijn detentiefaseringstraject door toedoen van de casemanager is vertraagd.

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 23 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (Eh 2020-000382). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Esserheem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vanaf 10 juni 2020 heeft klagers detentiefaseringstraject vertraging opgelopen. Klager is nooit akkoord gegaan met het achterwege laten van de aanvraag voor plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI). Volgens zijn casemanager is met het opsturen van het verzoek tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gewacht op de uitspraak in een nog openstaande strafzaak. Dit betrof echter een regiezitting die niet van invloed was op de einddatum van klagers detentie en zijn strafrestant. Het is onduidelijk waarom de casemanager pas op 2 oktober 2020 een advies inbrengt, terwijl de adviezen van de reclassering en het Openbaar Ministerie (OM) reeds waren ontvangen. Uit het reclasseringsadvies volgt dat klagers casemanager eind juli/begin augustus 2020 telefonisch niet bereikbaar was. Het is niet duidelijk of de vakantieperiode hiervan de oorzaak was.

Vervolgens heeft de vrijhedencommissie het verzoek tot een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een ZBBI gevolgd door de deelname aan een penitentiair programma (PP)) aangehouden. Ter zitting van de beklagcommissie is gebleken dat dit werd gedaan vanwege de openstaande strafzaak. Van deze strafzaak was de inrichting echter al vanaf de aanvang van klagers detentie op de hoogte. Daarnaast hebben de reclassering en het OM positief geadviseerd en is klager in de inrichting niet betrokken bij (gewelds)incidenten. Het valt daarom niet in te zien waarom in een dergelijk laat stadium een nadere inschatting van het recidiverisico noodzakelijk werd geacht. Deze risico-inschatting had de reclassering immers al gemaakt. Dat de streefdatum voor plaatsing in een ZBBI niet haalbaar was, was te voorzien en is ook gebleken, aangezien klager pas op 10 december 2020 daadwerkelijk in een ZBBI is geplaatst. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

Klagers detentiefasering is niet onredelijk vertraagd. Vanaf 10 juni 2020 zijn de volgende acties ondernomen. Nadat met klager was besproken dat een plaatsing in een BBI geen doorgang kon vinden vanwege de toen geldende coronamaatregelen, is in juli 2020 het ‘deeladvies elektronische controle’ aangevraagd. Vervolgens is op 2 oktober 2020 het advies van de senior casemanager ontvangen over de 26 uurs-invulling. Op 7 oktober 2020 is klagers detentiefasering in het multidisciplinair overleg (MDO) besproken en op 14 oktober 2020 in de vrijhedencommissie.

Volgens de vrijhedencommissie moest klager ook in het trajectoverleg worden besproken, om te beoordelen of in de inrichting nadere diagnostiek was vereist om de aanwezige risico’s in te schatten. Deze aanvullende eis is vanwege de noodzakelijke zorgvuldigheid niet onredelijk. Klager is daarna opnieuw in de vrijhedencommissie besproken, waarop positief is beslist over een stapeltraject. Op 28 oktober 2020 is het verzoek doorgezet naar de selectiefunctionaris, die op 5 november 2020 positief besliste over het stapeltraject. Klagers daadwerkelijke plaatsing in een ZBBI vond plaats op 10 december 2020.

3. De beoordeling

De beroepscommissie kan zich verenigen met de overwegingen van de beklagcommissie nu klagers detentiefaseringstraject, buiten de schuld van de casemanager, vertraging heeft opgelopen als gevolg van de beperkende coronamaatregelen, die klagers plaatsing naar een BBI in juni 2020 onmogelijk maakten.

Klager stelt voorts dat de casemanager na die periode onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepscommissie ziet echter – mede gelet op het reclasseringsadvies van 31 juli 2020 dat zowel ziet op de plaatsing in een BBI als op de deelname aan een stapeltraject – voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat in augustus 2020 en september 2020 nog onduidelijkheid bestond over de vraag of de coronamaatregelen een plaatsing in een BBI toelieten en dat naar aanleiding daarvan uiteindelijk is beslist alleen in te zetten op een stapeltraject. In het licht hiervan is het niet onredelijk dat klagers faseringaanvraag niet in het MDO van 9 september 2020, maar in het MDO van 7 oktober 2020 is besproken nadat alle, voor een stapeltraject benodigde adviezen en informatie waren ontvangen.

Klagers stelling dat de regiezitting in het kader van een openstaande strafzaak debet is geweest aan de vertraging vindt geen steun in het dossier, aangezien de directeur dit onder verwijzing naar het advies van het MDO en het advies van de vrijhedencommissie (van 14 oktober 2020) gemotiveerd heeft betwist. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt ook dat de bespreking in het zogeheten trajectoverleg nodig was om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde van een ambulante behandeling vorm te geven. Klagers verzoek is vervolgens op 28 oktober 2020 naar de selectiefunctionaris gestuurd.

Gezien het voorgaande is, naar het oordeel van de beroepscommissie, onvoldoende gebleken dat ten aanzien van klagers detentiefasering onvoldoende voortvarend is gehandeld, althans dat de vertraging die is ontstaan de casemanager valt te verwijten. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 6 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven