Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24570/GA, 15 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24570/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    15 maart 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
De directeur heeft op 27 juli 2021 het verzoek van [klager] (hierna: klager) tot kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de PI Nieuwegein heeft op 3 december 2021 het beklag gegrond verklaard, de beslissing van de directeur vernietigd en de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Indien dit niet (meer) mogelijk is, kent de beklagcommissie een tegemoetkoming aan klager toe van € 30,- (NM2021/862). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel Wet straffen en beschermen blijkt dat kortdurend re-integratieverlof voornamelijk bestemd zou zijn voor de in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) vastgestelde re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan activiteiten die in het oude stelsel deels plaatsvonden in het kader van incidenteel verlof, zoals het aanvragen van een identiteitsbewijs. Uit de MvT blijkt dat voor activiteiten als bezoek aan het gezin langdurend re-integratieverlof dient te worden aangevraagd. 

Hierop voortbordurend kan dus worden vastgesteld dat uit de MvT alsmede uit RSJ 1 oktober 2021, 21/22274/GV, blijkt dat kortdurend re-integratieverlof bedoeld is voor re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Van klager mag dus worden verlangd dat hij toelicht waarom zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting in redelijkheid noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te doen slagen. ‘Relatieherstel’ kan immers ook op andere manieren binnen de inrichting worden bewerkstelligd. Tevens blijkt uit de wetsgeschiedenis dat met name langdurend re-integratieverlof bedoeld is voor relatie- en gezinsherstel en dat kortdurend re-integratieverlof voornamelijk is bedoeld voor het regelen van praktische zaken. Klager had dan ook langdurend re-integratieverlof aan moeten vragen. 

Standpunt van klager
Dat de wetgever zich in de door de beklagcommissie aangehaalde parlementaire geschiedenis lijkt tegen te spreken, volgt klager niet. Nergens wordt sociaal herstel uitgesloten als valide grond voor kortdurend of langdurend re-integratieverlof. Er wordt juist ruimte gelaten voor andere invullingen die voldoen aan de voorwaarden uit artikel 19, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). 

Door de directeur wordt een onjuiste conclusie getrokken. De directeur citeert uit de Kamerstukken dat ‘kortdurend re-integratieverlof voornamelijk is bedoeld voor het regelen van praktische zaken’ en concludeert op basis daarvan dat klager langdurend re-integratieverlof had behoren aan te vragen. De Kamerstukken sluiten echter niet uit dat ook voor andere doelen kortdurend re-integratieverlof kan worden verleend. 

Daarnaast is het onjuist dat klager heeft verzuimd toe te lichten waarom zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting in redelijkheid noodzakelijk was voor zijn re-integratiedoel. Klager heeft zijn aanvraag uitgebreid gemotiveerd. Het einde van de chemotherapie van zijn zoon was het uitgelezen moment om samen het leven te vieren. Een dergelijk eenmalig, ingrijpend en intiem moment kan niet plaatsvinden aan de telefoon, in een brief of achter plexiglas in een volle bezoekzaal. 

 

3. De beoordeling
Klager was sinds 15 december 2020 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van een jaar en zes maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met aftrek. Klager is op 4 februari 2022 in vrijheid gesteld. 

De wet- en regelgeving
In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is – voor zover hier van belang – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen, alsmede de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt.

In artikel 15 van de Regeling is bepaald dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;
-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. Het tweede en derde lid bepalen vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De beoordeling
Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om aan het herstel van zijn relatie met zijn zoon en ex-vrouw te werken. Klager wenst de chemotherapie van zijn zoon gezamenlijk af te sluiten. 

De directeur stelt dat het begrijpelijk is dat klager de nare periode die zijn zoon achter de rug heeft wenst af te sluiten met een bijeenkomst/feestje, maar stelt ook dat dit niet binnen het kader van het kortdurend re-integratieverlof past, te weten het regelen van praktische zaken die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. 

De beroepscommissie constateert dat klager op grond van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. 

Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, de deelname aan een penitentiair programma en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van het verlof. Het is mede vanwege het primair functionele doel van het kortdurend re-integratieverlof dat in de Regeling is bepaald dat de duur van dit verlof is afgestemd op het desbetreffende re-integratiedoel en begint en eindigt op dezelfde dag (artikel 19, eerste lid, van de Regeling). 

Het is niet uitgesloten dat voor het herstellen of onderhouden van de familiebanden ook kortdurend re-integratieverlof wordt verleend. De beroepscommissie stelt voorop dat daarbij inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze het verzochte kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke wijze wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Indien een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt, kan dit eventueel met behulp van een verlofschema worden geïllustreerd (vergelijk Stcrt. 2021, 28357). Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn verzoek om re-integratieverlof. 

Gelet op het voorgaande volgt de beroepscommissie de directeur niet zonder meer in zijn standpunt dat klager langdurend re-integratieverlof had behoren aan te vragen en dat relatieherstel niet past binnen het kader van kortdurend re-integratieverlof. 

Voor zover door de directeur wordt aangevoerd dat klager in de inrichting kan werken aan zijn re-integratiedoel ‘relatieherstel' overweegt de beroepscommissie als volgt. 

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Pbw) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het ontvangen van bezoek in de inrichting niet worden beschouwd als een re-integratieactiviteit die tot doel heeft de overgang naar invrijheidstelling zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen. Het feit dat klager zijn gezinsbanden kan onderhouden door middel van bezoek in de inrichting, staat er daarom op zichzelf niet aan in de weg dat hij – in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie – zijn gezin tijdens een verlof bezoekt. Vanwege het voorgaande kan niet worden gezegd dat de afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is gerechtvaardigd op de enkele grond dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten. 

In aanvulling op het voorgaande wordt, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Wet straffen en beschermen, van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wel gevraagd om al binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratiedoel(en). In het kader van het herstel van gezinsbanden kan bijvoorbeeld worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door middel van het ontvangen van bezoek in de inrichting, het schrijven van brieven of het onderhouden van telefonisch contact. Het is de beroepscommissie op basis van de stukken niet gebleken dat de directeur dit in zijn beoordeling heeft betrokken. 

Gelet op al het voorgaande is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden, met dien verstande dat de directeur niet zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld. Voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming zal de beroepscommissie deze vaststellen op € 25,-, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of klager – met een nadere motivering van de directeur – voor het verzochte kortdurend re-integratieverlof in aanmerking zou zijn gekomen, terwijl de beroepscommissie in deze onzekerheid wel voldoende aanleiding ziet om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 25,-.


Deze uitspraak is op 15 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven