Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23796/GA, 22 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23796/GA

Betreft              [klager]

Datum             22 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 13 oktober 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. E. Kafa, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn opvolgend raadsvrouw mr. C.J.G.E. Lut en […], plaatsvervangend directeur van het PPC Scheveningen, gehoord op de (digitale) zitting van 21 januari 2022.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft nooit geweigerd om medicatie in te nemen. Inmiddels neemt hij de medicatie ook weer vrijwillig (oraal in plaats van depot).

Het gevaar dat klager zou vormen voor de (algemene) veiligheid van personen en goederen wordt niet geconcretiseerd. Het is daarvoor niet voldoende dat hij in het verleden in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat er in de inrichting wrijvingen zijn geweest tussen hem en medegedetineerden en/of personeel. Klager zit al bijna een jaar vast en heeft nog met niemand (serieuze) ruzie gehad. Onenigheden zijn menselijk en die zijn uiteindelijk altijd uitgepraat. Er was geen sprake van ongezonde achterdocht.

De psychiater schrijft in de second opinion dat hij geen psychose waarneemt maar dat dat vermoeden wel bestaat op basis van andere stukken. Dat is een moeizame overweging. Het idee bij een second opinion is nu juist dat de psychiater zich zelfstandig een oordeel vormt over wat die waarneemt. Aan de voorwaarden van een second opinion is dus niet voldaan.

In de stukken staat dat het gevaar van de persoonlijkheidsstoornis niet wordt weggenomen met de medicatie, maar het gevaar vanuit de paranoïde stoornis wel – zo moet het kennelijk worden begrepen. Het is wel erg summier opgeschreven. Komt het gevaar nu voort uit de persoonlijkheidsstoornis of uit de paranoïde stoornis?

Standpunt van de directeur

In het advies van de behandelend psychiater staat het gevaarscriterium duidelijk omschreven. Dat geldt ook voor de second opinion. Er bestaat een risico op agressie op de afdeling. Er is sprake van onvoorspelbaarheid, oninvoelbaarheid en plotselinge woede-uitbarstingen. De directeur gaat ervan uit dat de medicatie de risico’s in elk geval terugdringt, ook al neemt die de persoonlijkheidsstoornis niet weg. De directeur neemt aan dat klagers historie door de psychiater wordt meegenomen en dat er wel een verband wordt gezien tussen klagers psychotische verschijnselen en het gepleegde delict.

Het niet-vrijwillig innemen van de medicatie is eveneens in de adviezen omschreven.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar die hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een persoonlijkheidsstoornis en van psychotische symptomen in de vorm van achterdocht. Dat blijkt hoofdzakelijk uit het advies van de behandelend psychiater. De psychiater die de second opinion heeft opgesteld heeft weliswaar zelf geen psychose kunnen waarnemen tijdens diens gesprek met klager, maar kan die conclusie wel delen op basis van voorinformatie. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie niet problematisch dat de second opinion mede gebaseerd is op voorinformatie, zeker waar het gaat om het vaststellen van een psychotische stoornis. Psychotische symptomen zijn niet altijd direct te constateren bij een eigen beoordeling. Dat maakt dat het gebruikelijk en noodzakelijk is om bij de diagnostiek ook collaterale informatie te betrekken.

Uit de stukken blijkt verder dat klager eerder is veroordeeld voor onder meer afpersing en bedreiging en dat hij op dit moment is gedetineerd in verband met een verdenking van het door het hoofd schieten van een voor hem onbekende voorbijganger met wie hij in conflict raakte. In detentie is bij klager sprake geweest van “plotse uitbarstingen van oplaaiende woede”. Klagers wanen blijken – bijvoorbeeld – uit zijn achterdocht ten aanzien van eten en drinken. Hij had flessen water op zijn kamer en wilde alleen eten krijgen van medegedetineerden van dezelfde komaf.

De beroepscommissie begrijpt dat klagers agressie ook – of zelfs in de eerste plaats – voortkomt uit zijn persoonlijkheidsstoornis. Daarbij begrijpt zij ook dat een psychotisch toestandsbeeld deze agressie kan versterken en/of ervoor zorgen dat klager (vaker) aanleidingen meent te hebben om agressief te worden. Het is overigens niet duidelijk of en in hoeverre het delict waarvoor klager op dit moment wordt vervolgd ook voortkomt uit een psychotisch toestandsbeeld. De beroepscommissie had het wel wenselijk gevonden om daarover beter of nader geïnformeerd te worden, om een eenduidiger beeld te krijgen van het verband tussen klagers psychotische problematiek en het gevaar dat hij voor anderen vormt.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie evenwel vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager (mede) vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis van klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Uit de stukken volgt dat klager destijds weigerde om medicatie in te nemen. De beroepscommissie ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven