Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25822/SGA, 16 februari 2022, schorsing
Uitspraakdatum:16-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer    22/25822/SGA

Betreft verzoeker

Datum 16 februari 2022

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van  verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de omstandigheid dat de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoekers vrijstelling tijdens de arbeidsuren, in het kader van zijn studie, te beëindigen.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek is ingeschreven als klaagschrift (Nh-2022-000070) en van de nagekomen reactie van verzoeker.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker voert aan dat hij een vrijstelling van de arbeid nodig heeft om zijn studie (cognitieve gedragstherapie) te kunnen volgen. De studielast is namelijk ongeveer zeven tot acht uur per dag, aldus verzoeker. Verzoeker stelt dat hij van zijn eerdere casemanager een vrijstelling van de arbeid heeft gekregen voor het volgen van zijn studie, waarmee hij sinds april 2021 bezig is. Blijkbaar is deze afspraak niet gedocumenteerd. Verzoeker wil zijn studie graag voor de einddatum van zijn detentie afronden, die gepland staat op 26 maart 2022.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker sinds april 2021 op eigen initiatief studeert. Er is aan hem een vrijstelling toegekend tijdens de arbeidsuren voor de eerste twee opleidingen. Deze zijn door verzoeker inmiddels afgerond. De derde opleiding (cognitieve gedragstherapie) staat niet in verzoekers Detentie- en Re-integratieplan (D&R-plan). Daarnaast heeft verzoeker volgens de directeur onvoldoende onderbouwd dat hij in de knel komt met zijn studie wanneer hij vijf dagdelen deelneemt aan de arbeid. De studie bestaat uit veel schriftelijk materiaal en de afdeling onderwijs heeft aangegeven dat er geen zware studiebelasting staat voor de studie. Verzoeker kan ook tijdens de overige dagdelen, de avonden en in de weekenden studeren, aldus de directeur. Hoewel er sinds de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: de wet) per 1 juli 2021 geen arbeidsverplichting meer bestaat, wordt het niet deelnemen aan de arbeid als ´ongewenst´ gedrag gezien. De directeur vindt het niet onredelijk of onbillijk om verzoeker niet langer vrij te stellen tijdens de arbeidsuren.

De voorzitter overweegt als volgt.

Uit Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2018/2019, 35 122, nr. 3) volgt dat het volgen van een studie - op eigen initiatief gestart of niet - een re-integratiedoel kan zijn. Dit betreft dus maatwerk. Uit de stukken komt naar voren dat verzoekers studie (sinds april 2021) als re-integratiedoel is aangemerkt. Onweersproken is dat verzoeker eerder tijdens zijn studie van een andere casemanager een vrijstelling heeft gekregen tijdens de arbeidsuren. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij drie studies op HBO-niveau volgt, die samen één geheel vormen, waarvan hij er twee met succes heeft afgerond en thans de derde volgt. Het is de voorzitter uit de reactie van de directeur niet duidelijk geworden waarom de eerste twee studies wel, maar de derde niet in het Detentie- en Re-integratieplan is opgenomen. Hoewel de directeur heeft aangegeven dat verzoekers studiebelasting niet zwaar zal zijn, is door verzoeker aangegeven dat de studiebelasting zeven tot acht uur per dag zal zijn. De afdeling onderwijs heeft aangegeven dat de studiebelasting ten opzichte van een eerdere studie (tien uur per dag) minder zal zijn. Verder overweegt de voorzitter dat er geen sprake meer is van een arbeidsverplichting en dat niet is gebleken dat verzoeker een arbeidsreglement - met bijbehorende afspraken en voorwaarden over werktijden - heeft ondertekend. De voorzitter merkt verder op dat onweersproken is dat verzoekers einddatum gepland staat op 26 maart 2022. Dit is binnen zes weken en dus binnen afzienbare tijd. Verzoeker heeft laten zien dat hij zijn studie - en daarmee zijn eigen re-integratie - serieus neemt en heeft aangegeven dat hij de studie wil afronden voor het einde van zijn detentie. Gelet op al het voorgaande acht de voorzitter de beslissing van de directeur tot het beëindigen van verzoekers vrijstelling tijdens de arbeidsuren, in het kader van zijn studie, voorlopig oordelend zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek zal worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 16 februari 2022 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven