Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24292/GM, 18 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24292/GM

Betreft [klager]

Datum 18 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over de niet adequate medische dienstverlening van de inrichtingsarts en over zijn persoonlijke verzorging.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met het bemiddelingsadvies van de medisch adviseur. Klagers klacht ziet niet op de bejegening jegens hem, maar ziet op een niet adequate medische dienstverlening. Klager is gevallen waardoor hij klachten had/heeft aan zijn rug, knie en heup. Ter controle zouden er röntgenfoto’s van klager genomen dienen te worden. Tot op heden is dit nog altijd niet gebeurd. Klager heeft eveneens geklaagd over zijn persoonlijke verzorging. Ook aan dit aspect is de medisch adviseur volledig voorbijgegaan. De inrichtingsarts stelt zich op het standpunt dat klager zich na 28 september 2021 niet meer heeft beklaagd over zijn rugklachten. Klager heeft na voornoemde datum nog altijd veel pijn aan zijn rug/heup. Klager heeft dan ook altijd in de veronderstelling verkeerd dat het röntgenonderzoek alsnog zou plaatsvinden in het ziekenhuis. Klager heeft meerdere malen aangegeven dat hij niet in staat was om met ‘normaal’ vervoer te reizen. Klagers raadsvrouw heeft de medische dienst eveneens op 29 september 2021 aangeschreven om passend vervoer voor klager te regelen. Het is dan ook onduidelijk waarom niet alsnog getracht is om klager in het ziekenhuis nader te onderzoeken.   

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts heeft klager op 28 september 2021 op zijn spreekuur gezien en een beleid met hem afgesproken. De inrichtingsarts heeft röntgenonderzoek afgesproken. Op 30 september 2021 heeft klager zelf afgezien van röntgenonderzoek, omdat er geen speciaal vervoer voor hem geregeld was om naar de röntgenafdeling te gaan. Normaal vervoer was voor hem onacceptabel. Dit was voor de inrichtingsarts niet invoelbaar. Hierom is van verder onderzoek afgezien. Teruglezend in het journaal leest de inrichtingsarts dat het gelukkig wel weer beter gaat. Als klager nog klachten heeft adviseert de inrichtingsarts klager een afspraak te maken op het spreekuur conform het advies van de medisch adviseur.

De inrichtingsarts heeft in zijn nadere schriftelijke reactie van 27 december 2021 aangegeven dat hij klager nog wel op zijn spreekuur heeft gezien, maar dat klager niet meer over zijn rug heeft geklaagd.

In de medische informatie waarnaar de inrichtingsarts verwijst, staat bij 28 september 2021: “is door rug gezakt door steek in onderrug, sindsdien weer meer pijn. Laat zich nu in rolstoel vervoeren, zittend geen pijn. Artrose in knieën ook erger. Meeste pijn aan re zijde. Lumbale WK L4-5 en 2e keer L4-5-S1, re heup. Door orthopaed in Amphia ZH. Zegt zichzelf niet te kunnen douchen. Hr wil hulp met de verzorging. M.i. lijkt mij dit niet aan de orde. Hr kan staan en kleine stukjes lopen. Wil het liefst met rolstoel de douche inrijden maar dit kan niet. Dit zou evt wel in de iso kunnen maar dat wil het personeel niet. Evt een douchestoel zou kunnen. Hr komt hierop terug. Transportaanvraag is gemaakt en gemaild. X-lwk, knieen. TENS apparaat mag hij invoeren. Diazepam stop. Zelfzorg via verpleegkundige vragen”.

 

3. De beoordeling

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen het advies van de medisch adviseur van 9 november 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.

In het bemiddelingsverslag staat vermeld dat klager op 23 september 2021 door zijn rug was gegaan tijdens het sporten en dat hij op 24 september 2021 uitgebreid is gezien door de verpleegkundige en pijnstilling en hulpmiddelen verstrekt heeft gekregen. Klager is op 28 september 2021 op het spreekuur gezien. De beroepscommissie leidt uit de informatie van de inrichtingsarts af dat de door klager gepresenteerde klachten aanleiding vormden om röntgenonderzoek te laten verrichten in het ziekenhuis en daarvoor was vervoer geregeld. Dat klager niet akkoord ging met normaal vervoer en speciaal vervoer wilde, was voor de inrichtingsarts niet invoelbaar en om die reden is afgezien van verder onderzoek.

Daarnaast heeft klager verzocht om hulp met de verzorging, maar dat was volgens de inrichtingsarts niet aan de orde, aangezien klager kon staan en kleine stukjes kon lopen. Met een rolstoel de douche in kon niet, wel was een douchestoel eventueel mogelijk.

De inrichtingsarts heeft in zijn nadere schriftelijke reactie aangegeven dat hij klager nadien nog op zijn spreekuur heeft gezien, maar dat klager niet meer over zijn rug heeft geklaagd en dat klager, als hij nog klachten heeft, een afspraak voor het spreekuur kan maken.

De beroepscommissie ziet ten aanzien van het vervoer op basis van de beschikbare informatie geen aanleiding om aan de beoordeling van de arts te twijfelen. Ook uit dat wat namens klager is aangevoerd blijkt onvoldoende dat het medisch onverantwoord was om klager van normaal vervoer gebruik te laten maken en dat speciaal vervoer geïndiceerd was. Klagers weigering om van het aangeboden normaal vervoer gebruik te maken waardoor röntgenonderzoek niet meer heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan de inrichtingsarts worden verweten. De beroepscommissie is daarnaast van oordeel dat de gegeven informatie en toelichting ten aanzien van het verzoek om hulp bij de verzorging geen blijk geven van onzorgvuldig medisch handelen.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven