Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21116/GM, 14 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21116/GM

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. F.C. Stoop, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingspsychiater van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de inrichtingspsychiater). Klager beklaagt zich erover dat hij gedurende een periode ten onrechte zijn medicijn Minipress niet heeft gekregen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingspsychiater in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft ten onrechte zijn medicijn Minipress niet gekregen. Minipress is voor klager belangrijk, omdat dit medicijn een goede werking heeft tegen zijn nachtmerries die verband houden met zijn post traumatische stressstoornis (PTSS). Op grond van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde recht op medische verzorging, voor zover dit noodzakelijk is. In dit geval blijkt de noodzaak van de medicatie uit het voorschrijven en het bespreken van vervangende medicatie.

In het advies van de medisch adviseur wordt gerefereerd aan een gesprek tussen klager en de psychiater op 10 februari 2021 waarna in het medisch dossier staat vermeld dat klager zich heeft neergelegd bij het niet voorschrijven van Minipress. De medisch adviseur gaat er daarom van uit dat de klacht niet meer aan de orde is. Deze conclusie wordt ten onrechte getrokken. Op 21 januari 2021 heeft de raadsvrouw zich gesteld als gemachtigde ten aanzien van de klacht van 14 december 2020. Naar aanleiding van deze brief is door het hoofd zorg van de PI Haaglanden telefonisch contact opgenomen met de raadsvrouw. In dit telefoongesprek is gezegd dat Minipress in verband met de leverbaarheid niet kan worden voorgeschreven. Hierop heeft de raadsvrouw duidelijk gemaakt dat in een vrij recente beslissing van de medisch adviseur nog is aangegeven dat Minipress weer leverbaar is. Vervolgens is een e mailcorrespondentie ontstaan tussen de raadsvrouw en het hoofd zorg. Dit heeft erin geresulteerd dat op 8 februari 2021 is verzocht de klacht door te zetten naar de medisch adviseur, omdat klager zich niet kon verenigen met het standpunt van het hoofd zorg.

Verder wordt opgemerkt dat de klacht, naast het niet meer voorschrijven van Minipress, ook ziet op de wijze waarop dit kenbaar is gemaakt aan klager. Klager heeft na zijn overplaatsing naar de PI Haaglanden opeens te horen gekregen dat Minipress niet meer zou worden voorgeschreven. De reden was onduidelijk. Klager diende eerst zelf hierover een klacht in te dienen. Vervolgens is eerst als reden gegeven dat het niet leverbaar was. Maar toen erop werd gewezen dat in een recente brief van de medisch adviseur staat dat het weer leverbaar is, is nader onderzoek gedaan en bleek het niet meer te kunnen worden voorgeschreven omdat het in Nederland niet is geregistreerd. Deze behandeling van klager is zeer onzorgvuldig, nu hij kwetsbaar is en is gebaat bij structuur en duidelijkheid.

Klager kan zich verder niet verenigen met de conclusie van de medisch adviseur dat Minipress niet kan worden voorgeschreven, op de grond dat dit in Nederland geen officieel goedgekeurd medicijn is en niet voorkomt in de Nederlandse behandelafspraken van psychiaters voor klagers aandoening. Dit oordeel is voor klager onbegrijpelijk omdat hij het medicijn al jaren kreeg voorgeschreven. Dit blijkt ook uit zijn medisch dossier. Ook in die tijd was het medicijn niet geregistreerd op de Nederlandse markt en moest het uit het buitenland worden aangeleverd. Dit was echter nooit een probleem en klager kreeg het altijd door de psychiater voorgeschreven. Waarom dit na zijn overplaatsing naar de PI Haaglanden niet meer mogelijk is, is voor klager nog steeds niet duidelijk. Klager heeft goede ervaringen met Minipress en ervaart minder goede effecten van de voorgeschreven vervangende middelen. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren, te bepalen dat hij alsnog Minipress krijgt voorgeschreven en hem een schadevergoeding toe te kennen voor elke dag dat hij ten onrechte dit medicijn niet heeft ontvangen en de proceskosten te vergoeden.      

 

Standpunt van de inrichtingspsychiater

De directeur Zorg en Behandeling onderschrijft het advies van de medisch adviseur. De directeur heeft het beroep voorgelegd aan klagers behandelend psychiater en deze meldt in reactie op de beroepsgronden het volgende:

“Betrokkene heeft de overtuiging dat Minipress (prazosine) meer effect sorteert bij het behandelen van nachtmerries dan seroquel. Dit is een subjectief gegeven dat wij als actuele behandelaars niet kunnen beoordelen. Wat wij wel zien, is dat seroquel voor de nacht, een remmend effect heeft op de frequentie en ernst van de trauma gerelateerde nachtmerries. Dit effect van seroquel, houdt niet consequent stand: bij oplopende stress op basis van piekeren of andere onzekerheden (mogelijke overplaatsing, etc.), is nog steeds 2 à 4 keer per maand sprake van een nachtmerrie. Er is derhalve geen medische noodzaak voor het voorschrijven van Minipress (prazosine); wel een subjectieve voorkeur boven seroquel op basis van ervaringsdeskundigheid van patiënt. Binnen de Nederlandse richtlijn voor het gebruik van psychofarmaca binnen traumabehandeling, heeft prazosine geen primaire rol, mede omdat de resultaten in trials een gemengd beeld laten zien. Dit neemt echter niet weg dat een positief effect op individueel niveau wel mogelijk is. Mocht het middel prazosine via de reguliere apotheek geleverd kunnen worden binnen het PPC van PI Haaglanden, dan zou ik dit wellicht voorschrijven op basis van de voorkeur van betrokkene zelf. Dit bleek echter tot op heden niet het geval”.       

 

3. De beoordeling

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen het advies van de medisch adviseur van 20 april 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingspsychiater.

Uit de informatie in het medisch dossier bij 21 oktober 2020 en de toelichting van de behandelend psychiater leidt de beroepscommissie af dat er problemen waren bij de levering van Minipress uit het buitenland en dat de apotheek overleg wilde met de psychiater over een alternatief. Een alternatief geneesmiddel was volgens de apotheker doxasozine. In het medisch dossier staat bij 28 oktober 2020 vermeld dat daarover overleg is geweest met klager. De behandelend psychiater heeft toegelicht dat er geen medische noodzaak is voor het voorschrijven van Minipress (prazosine). Dat klager van mening is dat Minipress meer effect sorteert bij het behandelen van nachtmerries dan seroquel, is volgens hem een subjectief gegeven dat hij als behandelaar verder niet kan beoordelen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de leveringsproblemen niet aan de inrichtingspsychiater kunnen worden toegeschreven, omdat hij daarop geen invloed kan uitoefenen en deze problematiek zijn beslissingsbevoegdheid overstijgt. Daarnaast is de werkzame stof prazosine in Minipress niet geregistreerd als geneesmiddel, waardoor dit middel niet (meer) kan worden voorgeschreven. Het is zorgvuldig dat de apotheker in overleg met de psychiater naar een alternatief heeft gezocht. Uit het verslag van de psychiater volgt dat er geen medische noodzaak is voor het voorschrijven van Minipress en dat volgens de Nederlandse richtlijn voor het gebruik van psychofarmaca prazosine bij traumabehandeling geen primaire rol vervult. De noodzaak van een geneesmiddel wordt beoordeeld door de voorschrijvend arts/psychiater, die een zelfstandige afweging kan maken over het te volgen medicatiebeleid. Het voorschrijven van medicatie kan niet worden afgedwongen. De beroepscommissie is van oordeel dat er voldoende inspanningen zijn verricht om in overleg met klager naar alternatieven te zoeken en dat de omstandigheid dat klager niet meer de eerder voorgeschreven medicatie heeft ontvangen, tegen deze achtergrond niet betekent dat de inrichtingspsychiater onzorgvuldig heeft gehandeld.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingspsychiater niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw om de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 14 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven