Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22641/TA, 10 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22641/TA           

 

Betreft [klager]

Datum 10 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing van 7 april 2021 tot oplegging van een maatregel van separatie

(PN 2021/043a);

b.  de beslissing van 7 april 2021 tot het toepassen van cameraobservatie

(PN 2021/043b).

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 26 juli 2021 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 22 december 2021 op het secretariaat van de RSJ te Den Haag.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De maatregelen zijn ten onrechte opgelegd. De voortduring daarvan voldoet niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De separatiemaatregel heeft langer dan noodzakelijk tot 12 april 2021 voortgeduurd. Nadat het doel van de maatregel, namelijk de uitvoer van de vogel op 9 april 2021, was bereikt, had de separatie beëindigd kunnen worden.

Uit de beslissing volgt dat zodra klager rustig in contact was en de veiligheid kon worden gegarandeerd, besproken zou worden of voortzetting van de maatregel noodzakelijk zou zijn. Klager stelt dat hij op het moment van de uitvoer van de vogel op 9 april 2021 met medewerkers van de instelling de dialoog heeft gezocht en rustig in contact was. Daarna bestond in elk geval geen noodzaak meer de separatiemaatregel voort te laten duren.

Ten slotte kan klager zich niet verenigen met de wijze waarop de maatregel is afgebouwd. Er is voor gekozen klager eerst naar een prikkelarme separeercel te brengen alvorens de maatregel te beëindigen. Onbegrijpelijk is waarom de afbouw alsnog in een separeercel diende te geschieden. Hier had een andere keuze gemaakt moeten worden, mede gelet op de rustige wijze waarop klager zich op dat moment gedroeg en de mogelijke schade die verblijf in een afzonderingscel kan veroorzaken. De maatregel had op de eigen kamer tenuitvoergelegd moeten worden. Daarmee zou zijn voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

De uitspraken waar de instelling naar verwijst, zijn maanden voor de separatie gedaan en niet kort voorafgaand hieraan. Klager is zeer gehecht aan zijn vogel, die hij vanaf 2017 in zijn bezit had. Er zijn geen schriftelijke afspraken met klager gemaakt over zijn vogel. De instelling had de beslissing over de vogel al genomen voordat met klager hierover werd gesproken. De vogel verblijft inmiddels bij een huisvriend van klager. Indien na de uitvoer van de vogel er nog een kans op een confrontatie zou hebben bestaan, dan had dit uitgesloten kunnen worden met een afzondering op de eigen kamer. Het in beklag aangevoerde VN-verdrag handicap wordt in beroep niet herhaald.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager is gesepareerd om de orde en veiligheid in de instelling te handhaven. Tevens is aan hem een maatregel van cameraobservatie opgelegd. Met klager is meermaals gesproken over zijn vogel, die overlast op de afdeling veroorzaakte. Klager heeft aangegeven dat hij ervoor zou zorgen uit de kliniek weg te komen wanneer de vogel uitgevoerd zou worden. Hij refereerde hierbij aan een incident in een andere kliniek. Klager heeft in het verleden een suïcidepoging ondernomen en aangegeven dit misschien weer te doen wanneer zijn vogel zou worden weggehaald. Op 9 april 2021 is klagers vogel van zijn kamer weggehaald en is de cameraobservatie beëindigd. Hoewel klager in contact was, is vanwege de uitspraken die hij had gedaan besloten de separatiemaatregel te laten voortduren en geleidelijk af te bouwen. Daarbij is de gebruikelijke stap een verpleegde eerst over te plaatsen naar een prikkelarme separeerruimte overgeslagen.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 59 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) bestaat de beklagcommissie die op het klaagschrift beslist uit drie leden of, indien het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uit één lid (“enkelvoudig”). De beklagcommissie die op onderhavig beklag heeft beslist bestond, met instemming van partijen, uit twee leden. Wat ook de praktische overwegingen zijn geweest op deze wijze op het beklag te beslissen, hierdoor kunnen vragen rijzen over de rechtsgeldigheid van de uitspraak. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen de zaak niet terugverwijzen naar de beklagcommissie, maar het beklag opnieuw en in enige aanleg beoordelen.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie komt naar voren dat klager in het bezit was van een vogel die overlast veroorzaakte op de afdeling. Met klager is over de overlast gesproken. Klager heeft volgens het hoofd van de instelling meerdere keren aangegeven dat hij ervoor zou zorgen uit de kliniek weg te komen wanneer de vogel uitgevoerd zou worden. Hierbij refereerde klager aan een incident in FPC De Kijvelanden. Klager heeft in het verleden een suïcidepoging ondernomen en aangegeven dit misschien weer te doen wanneer zijn vogel zou worden weggehaald. Op 7 april 2021 is besloten klager over te brengen naar een separeercel om daar in een veilige setting met hem het gesprek aan te gaan over het al dan niet uitvoeren van de vogel. Om de veiligheid van klager zo goed mogelijk te waarborgen is tevens besloten aan klager een maatregel van cameraobservatie op te leggen. De noodzaak van deze maatregel is blijkens de schriftelijke mededeling van deze maatregel geconstateerd door een aan de instelling verbonden arts.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk was klager in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling te separeren als bedoeld in artikel 34 van de Bvt. Tevens heeft het hoofd van de instelling zich op het standpunt kunnen stellen dat het in verband met klagers geestelijke of lichamelijke toestand noodzakelijk was hem dag en nacht met een camera te observeren als bedoeld in artikel 34a van de Bvt. Deze beslissingen kunnen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

De vogel is op 9 april 2021 uitgevoerd. De gesprekken met klager en de uitvoer van de vogel zijn volgens het hoofd van de instelling op een rustige manier verlopen. Op diezelfde dag is de maatregel van cameraobservatie beëindigd. De uitspraken die klager heeft gedaan waren voor de instelling aanleiding de separatie geleidelijk af te bouwen. In het verweerschrift van 20 mei 2021 voor de beklagcommissie verwijst het hoofd van de instelling naar de toenemende uitzichtloosheid en mogelijke opbouw van spanning en frustratie bij klager ten gevolge van het verlies van de vogel. De separatie is op 12 april 2021 beëindigd en omgezet naar een maatregel van afzondering.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling voldoende heeft toegelicht waarom na de uitvoer van de vogel op 9 april 2021 het noodzakelijk was de separatiemaatregel geleidelijk af te bouwen. Daarbij heeft het hoofd van de instelling oog gehad voor de gemoedstoestand bij klager op dat moment door een gebruikelijke overplaatsing naar een prikkelarme separeerruimte over te slaan. Het beklag zal ook ten aanzien van de duur van de maatregelen ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag tegen de beslissingen van 7 april 2021 ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven