Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19954/GA, 17 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19954/GA           

 

Betreft [Klager]

Datum 17 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet voortvarend handelen van de directeur met betrekking tot zijn detentiefasering.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 9 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (G-2021-59). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.W. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten onrechte heeft de beklagrechter, zonder hoorzitting, klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De PI Sittard, onder verantwoordelijkheid van de directeur, heeft onvoldoende voortvarend gehandeld inzake klagers detentiefasering. Dat gebrek aan voortvarendheid blijkt onder meer uit de omstandigheid dat klager ten behoeve van zijn detentiefasering pas in januari 2021 een urinecontrole mocht doen. Dat het vonnis van 25 november 2020 pas op 11 januari 2020 is ontvangen in de inrichting, brengt met zich mee dat de directeur onvoldoende voortvarend is geweest in het verkrijgen van dat vonnis, althans in het verkrijgen van de kerngegevens waarmee het traject van vrijheden en detentiefasering vastligt, zodat de casemanager en het multidisciplinair overleg (MDO) hun werk kunnen doen.

Klager is in de PI Sittard tijdens zijn voorlopige hechtenis in het huis van bewaring in het basisregime gebleven uit veiligheidsoverwegingen (het niet naar de arbeidszaal gaan). Hem was niet duidelijk gemaakt dat hij daarmee rechten prijsgaf. Met de casemanager was immers afgesproken dat de adviezen voor klagers detentiefasering zouden worden aangevraagd en dat klager tegelijkertijd kon promoveren naar het plusprogramma. De directeur heeft in zijn in beklag ingenomen standpunt een voor klager onverwachte draai gemaakt door te stellen dat klager niet in aanmerking komt voor een Penitentiair Programma (PP). De uitspraak van de beklagrechter is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een voldoende dragende motivering.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De inhoud van het klaag- en beroepschrift in samenhang bezien, vat de beroepscommissie – anders dan de beklagrechter, die het beklag heeft beoordeeld als zijnde gericht tegen de overplaatsing van klager vanuit de PI Sittard naar de locatie Ter Peel – het beklag op als zijnde gericht tegen het niet voortvarend handelen van de directeur, en namens deze (in de praktijk) de casemanager, met betrekking tot klagers detentiefasering. Gelet op het voorgaande had klager dan ook ontvangen dienen te worden in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat tegen klagers plaatsing in de gevangenis van de locatie Ter Peel een aparte bezwaar- en beroepsprocedure openstaat, welke klager ook heeft doorlopen. De beroepscommissie heeft in dat verband reeds uitspraak gedaan (RSJ 26 november 2021, 21/20398/GB).

 

Inhoudelijke beoordeling

Een gedetineerde heeft op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pbw het recht om een verzoek tot (over)plaatsing – waaronder detentiefasering – in te dienen bij de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister). Hoewel klager een dergelijk verzoek zelf bij de Minister kan indienen, stelt in de praktijk de directeur doorgaans eerst een selectieadvies op (in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Pbw), zodat de Minister over de benodigde informatie beschikt om te kunnen beslissen.

De beroepscommissie stelt voorop dat niet is gebleken wanneer klager een verzoek tot detentiefasering – in dit geval tot deelname aan een PP – bij de casemanager heeft gedaan, dan wel kenbaar heeft gemaakt dat hij hiervoor in aanmerking wenste te komen. Wel volgt uit het door de directeur in de beklagprocedure geschetste tijdspad dat op 28 december 2020 – toen het vonnis in de inrichting evenwel nog niet voorhanden was – een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager, de senior casemanager en de casemanager om de detentiefaseringsmogelijkheden te bespreken. Op 11 januari 2021 is het vonnis van 26 november 2020 (zo blijkt uit klagers registratiekaart) in de inrichting ontvangen. De casemanager heeft in dat kader op 14 januari 2021 klager opgeroepen, teneinde te bespreken hoe klager zijn detentiefasering voor ogen zag, of dat hij ervan afzag. Dat is na drie pogingen om diverse redenen niet gelukt. Op 15 januari 2021 heeft de casemanager klager alsnog gesproken, waarbij klager te kennen heeft gegeven graag te willen deelnemen aan een ‘basis PP’ (BPP), nu deelname aan een regulier PP niet meer haalbaar was. Klager heeft tevens die dag een urinecontrole gehad en hem is meegegeven dat hij een verlofadres en werkgever diende aan te leveren. Voor eventuele promotie naar het plusprogramma is klager op 21 januari 2021 in het MDO besproken. Dat kon niet eerder, omdat de uitslag van de urinecontrole nog niet bekend was. Het MDO heeft vervolgens te kennen gegeven dat klager niet kon promoveren naar het plusprogramma, omdat door het niet, dan wel te kort, deelnemen aan de arbeid geen duidelijk beeld was van klagers gedrag en zijn uitvoering van de werkzaamheden. Dit is op dezelfde dag aan klager teruggekoppeld. Enkele dagen later zou de casemanager klager weer hebben gesproken voor het opstarten van een BPP-traject. Op 28 januari 2021 heeft de Minister, en namens deze de selectiefunctionaris, gelet op zijn veroordeling in eerste aanleg klager geselecteerd voor een plaatsing in een gevangenis. Op 29 januari 2021 is klager in de gevangenis van de locatie Ter Peel geplaatst en op 1 februari 2021 heeft de overdracht plaatsgevonden tussen (de casemanagers van) de PI Sittard en de locatie Ter Peel.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager vertraging heeft opgelopen doordat de directeur van de PI Sittard, en namens deze de casemanager, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot zijn detentiefasering. De casemanager heeft na bekendheid met het vonnis, maar ook reeds daarvoor,  in samenspraak met klager, doelmatig stappen ondernomen. De beroepscommissie overweegt in dat kader dat niet is gebleken dat de verlate ontvangst van het vonnis aan het handelen of nalaten van de directeur dan wel de casemanager kan worden toegeschreven. Klager had overigens ook zelf, indien hij van mening was dat de casemanager als het ware stil bleef zitten, melding kunnen maken van het vonnis bij de casemanager. De beroepscommissie zal het beklag, alles overziend, ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven