Nummer 21/20012/GA
Betreft [klager]
Datum 30 december 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het stoken van alcohol, ingegaan op 24 december 2020 (ZS-ZZ-2021-25);
b. de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (ZS-ZZ-2021-11).
De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 15 februari 2021 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager inzake beklag a een tegemoetkoming toegekend van €37,50 en inzake beklag b een tegemoetkoming toegekend van €30,-. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, en […], juridisch medewerker van het JC Zaanstad, gehoord op de zitting van 28 oktober 2021 in het JC Zaanstad. Klagers raadsman mr. P.P. van Rhijn heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Als toehoorder was aanwezig […], secretaris bij de Raad.
De beroepscommissie heeft ter zitting besloten een verslag van horen te doen opmaken. Op 2 november 2021 is het verslag van horen vastgesteld en verstuurd naar de procespartijen, waarbij gelegenheid is geboden te reageren. Op 9 december 2021 is van de raadsman – na het bekijken van de camerabeelden – een inhoudelijke reactie op het verslag binnengekomen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De directeur is het niet eens met de gegrondverklaring van de klachten en de motivering van de aan klager toegekende compensatie. Nu de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma (beklag b) het gevolg is van de aan klager opgelegde disciplinaire straf (beklag a) dient de beroepscommissie eerst beklag a te beoordelen.
In pakken Bar-le-Duc zit normaal gesproken water. Klager heeft het pak gepakt, eraan geroken, geconstateerd dat de inhoud afwijkt van water, medegedetineerden aan het pak laten ruiken en het pak teruggezet. Vervolgens heeft klager het pak nogmaals gepakt en er nogmaals aan geroken. Op de camerabeelden is te zien dat klager de pakken pakt, bewust op het aanrecht klimt en de pakken verder weg zet op de plank naast de magnetron. Klager stelt dat hij de pakken zag toen hij de steelpan pakte om te gaan koken, maar de steelpan wordt gebruikt om olie te laten afkoelen en is niet nodig tijdens het koken. Klager wist na het ruiken aan de pakken dat het geen water was maar alcohol, maar heeft nagelaten om dat te melden. Daarmee heeft klager een gevaar voor de inrichting en voor anderen veroorzaakt, omdat hij ook anderen heeft laten ruiken. Hij heeft aldus geen verantwoordelijkheid genomen ten aanzien van de aanwezigheid van alcohol in de inrichting.
Klager stelt dat het niet verboden is om aan een pak Bar-le-Duc te ruiken, maar in de huisregels staat dat de aanwezigheid van alcohol niet is toegestaan. Nu klager aan het pak heeft geroken en constateerde dat daarin alcohol zit, wist hij dat hij iets in handen had wat in strijd is met de huisregels. Omdat klager het pak twee keer heeft opgepakt is het in zijn bezit geweest en op basis daarvan is een disciplinaire straf aan hem opgelegd. Juridisch is het vasthouden van iets ook het in bezit hebben daarvan.
Dat geen beelden beschikbaar zijn van degene die de pakken heeft neergezet is omdat de beelden maar zeven dagen worden bewaard. De beelden worden langer bewaard als er op basis van de beelden een disciplinaire straf is opgelegd. Destijds zijn deze camerabeelden daarom opgeslagen. De beelden zijn teruggekeken, maar niet bekend is tot hoeveel dagen voor het incident en daaruit is niets gebleken.
Ten slotte heeft de beklagcommissie ten aanzien van de beslissing om klager te degraderen onjuiste jurisprudentie gebruikt. Op grond van de wetswijziging van oktober 2020 mag de directeur op basis van één gedraging iemand terugplaatsen in het basisprogramma, mits er sprake is van ontoelaatbaar dan wel ongewenst gedrag. De directeur heeft in het geval van klager een belangenafweging gemaakt.
Standpunt van klager
Klager pakte in de keuken een steelpan om te koken. De steelpan stond op een plank in de keuken naast twee ovenmagnetrons. Toen klager de steelpan pakte, zag hij daarachter twee pakken Bar-le-Duc staan met vliegen eromheen. Het klopt niet dat klager de keuken inliep en direct naar de pakken liep. Om het pak te pakken moest klager op het aanrecht gaan zitten. Voor de steelpan hoefde hij op zichzelf niet op het aanrecht te zitten. Nogmaals gevraagd naar de reden om op het aanrecht te zitten, heeft klager gezegd dat hij de steelpan zag staan en ook de pakken, en dat hij daarom op het aanrecht ging zitten; hij kon er anders niet bij en hij had last van zijn rug. Klager heeft vervolgens een pak Bar-le-Duc gepakt en eraan geroken. Hij rook alcohol. Klager heeft het pak ook aan een medegedetineerde laten ruiken. Klager en de medegedetineerde maakten een dolletje en hebben erom gelachen. Vervolgens heeft klager het pak teruggezet. Klager heeft een medegedetineerde aan het pak laten ruiken, omdat diegene vroeg wat er in het pak zat. De medegedetineerde was nieuwsgierig. Als de camerabeelden geluid zouden hebben, zou dat te horen zijn. Dat klager twee keer aan het pak heeft geroken is omdat hij met de andere jongens in de keuken in discussie was over de inhoud van de pakken.
Toen klager de volgende ochtend terugkwam van de arbeid kreeg hij de directeur aan de telefoon en werd hem een rapport uitgereikt. Klager heeft van het rapport geen aanzegging gehad. In de huisregels staat dat het in bezit hebben verboden is, maar het klopt niet dat de pakken in klagers bezit zijn aangetroffen. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is vasthouden niet gelijk aan het in bezit hebben en kan daarvoor geen veroordeling volgen.
Klager heeft bij het personeel geen melding gemaakt van de pakken omdat hij geen ´snitch´ is. Het aanspreken van anderen is niet klagers werk. Maanden nadat de disciplinaire straf aan klager is opgelegd, kwam hij te weten wie de pakken in de keuken had neergezet. Klager zegt niet wie dat was. Degene die het gedaan heeft zit nog steeds gedetineerd op dezelfde afdeling.
Ten slotte merkt klager op dat hij het frappant vindt dat de beelden van het ruiken door klager aan het pak na een jaar nog wel aanwezig zijn, maar niet van degene die de pakken daar heeft neergezet.
De waarneming van klagers raadsman van de camerabeelden is grotendeels gelijk aan die van de beroepscommissie, zoals weergegeven in het verslag van horen van 2 november 2021. Naar aanleiding van het bekijken van de beelden zijn geen aanvullende opmerkingen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beklagcommissie en de daarin genoemde overwegingen.
3. De beoordeling
Beklag a
De beroepscommissie heeft ter zitting de camerabeelden bekeken en – voor zover relevant – het volgende waargenomen. Op het eerste filmpje is te zien dat klager voor het aanrecht staat, op het aanrecht gaat zitten en een steelpan pakt. Op het tweede filmpje is te zien dat klager nog op het aanrecht zit, een pak Bar-le-Duc pakt, aan het pak ruikt, het pak weer terugzet, van het aanrecht afgaat en de steelpan neerzet in de kast onder het aanrecht. Vervolgens gaat klager voor een tweede keer op het aanrecht zitten, pakt nogmaals het pak Bar-le-Duc, ruikt er nogmaals aan en zet het voor de tweede keer terug waarbij hij het pak achter op de plank links naast de magnetron plaatst, waarna hij weer van het aanrecht afgaat. Daarnaast merkt de beroepscommissie op dat op de beelden niet te zien is dat de medegedetineerden praten en dat sommige gedetineerden met hun rug naar de camera zitten zodat dit niet met zekerheid is vast te stellen. Er is geen geluid hoorbaar.
Niet ter discussie staat dat klager tweemaal de pakken Bar-le-Duc heeft gepakt, hieraan heeft geroken, de pakken heeft teruggezet nadat hij rook dat er alcohol in de pakken zat en hiervan geen melding heeft gemaakt bij het inrichtingspersoneel.
Anders dan de directeur stelt kan hieruit naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet worden afgeleid dat klager de verantwoordelijkheid over de pakken heeft gehad en daadwerkelijk de alcohol heeft gestookt, zodat de grondslag van de aan klager opgelegde disciplinaire straf, die immers blijkens de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is opgelegd vanwege het stoken van alcohol, komt te vervallen.
Gelet hierop overweegt de beroepscommissie dat voldoende is gebleken dat klager weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet) door de aanwezigheid van de alcohol niet bij het personeel te melden, maar dat niet aannemelijk is geworden dat hij de alcohol heeft gestookt. In dat licht is de beroepscommissie met de beklagcommissie van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag b
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 30 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter