Onderwerp: Bezoek-historie

Nieuwsgierige marechaussee [3]

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest van 21 september 2021

ECLI:NL:HR:2021:1264

Voorzitter: V. van den Brink, raadsheren: Y. Buruma en T. Kooijmans.

Nieuwsgierige marechaussee [3]

Marechaussee vraagt voor privédoeleinden informatie over personen op in systemen en deelt in één geval informatie met een derde. Het 'schenden' van een geheim in de zin van. art. 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Uit bewijsvoering kan echter niet worden afgeleid dat verdachte meermalen geheime gegevens heeft verstrekt aan een onbevoegde ander. Voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat verdachte 'telkens' een geheim heeft geschonden, is zij dus ontoereikend gemotiveerd.

(Sr. art. 272)

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 13 februari 2020, nummer 21/003394-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,

hierna: de verdachte.

1. Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (de militaire kamer), opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1. Het cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte 'telkens' opzettelijk een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft geschonden, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

'hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 december 2017 te IJmuiden, in ieder geval in Nederland, telkens een geheim waarvan hij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt van [functie] Koninklijke Marechaussee en wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in/uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar en/of het Recherche Basissysteem en/of […] en/of […] in elk geval uit een of meerdere politionele informatie systemen informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en/of opgezocht en/of uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.'

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

'1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal van 22 december 2017 (dossierpagina 13 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven:

'Bij aanvang van het verhoor deelde ik de aangever mede dat hij zou worden gehoord naar aanleiding van een klacht betreffende een buurvrouw van [verdachte] die volgens haar de buren van hem zou natrekken waaronder haarzelf. Tijdens het onderzoek bij de Sectie Interne Onderzoeken is vast komen te staan dat [verdachte] inderdaad zijn buurman had bevraagd en ook de rest van de straat waar hij woonachtig is regelmatig nakijkt in […]. Ook bevraagt hij drie andere straten in de buurt van zijn woonadres.

De aangever verklaarde:

'Ik wens aangifte te doen van artikel 272, schending ambtsgeheim als genoemd in het Wetboek van Strafrecht, gepleegd door de [functie] Koninklijke Marechaussee [verdachte].

[verdachte] is als medewerker van het Brigade Informatie Knooppunt werkzaam binnen mijn brigade, gevestigd op de KMar brigade Noord-Holland te IJmuiden. Voor de uitoefening van zijn taak is hij gerechtigd tot het bevragen in Bedrijfs Processen Systeem (BPS), Recherche Basis Systeem (RBS), […], […]. Voor zover de bevragingen niet gedaan zijn uit hoofde van zijn functie, maar voor privédoeleinden zijn bevraagd, had [verdachte] daar geen toestemming voor. Het is ook algemeen bekend, en zeker bij medewerkers van de Brigade Informatie Knooppunten, dat het niet is toegestaan om informatie te bevragen voor privédoeleinden.

Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven om voor privédoeleinden bevragingen te doen. [verdachte] had van mij geen toestemming om anders te handelen dan in de voorschriften is voorgeschreven.

Ik heb de planning laten uitzoeken of op de opgegeven data en tijdstippen dat deze bevragingen zijn gedaan [verdachte] op dienst was:

Deze tijdstippen waren:

4 jan 2017 10:49:50

6 jan 2017 12:15:47

17 mrt 2017 9:58:59

3 mei 2017 11:31:52

9 mei 2017 9:21:05

15 mei 2017 13:23:31

6 juni 2017 12:36:55

14 juni 2017 13:52:30

19 juni 2017 17:20:36

2 okt 2017 20:58:54

1 nov 2017 10:06:11

10 nov 2017 16:40:53

19 nov 2017 14:16:41

Op de aangegeven dagen was [verdachte] wel op dienst'.

2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk adjudant-onderofficier en eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2018 (dossierpagina 19 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

'V: Welke systemen kan jij raadplegen binnen jouw functie?

A: Meerdere, BPS, VBS, […], […], GBA, internet. [...] BPS is een Marechaussee invoersysteem van zaken die je onderzoekt. Het zijn politie en informatiesystemen.

V: Met wie mag je deze informatie delen?

A: Met de mensen waarmee ik werkzaam ben bij de Marechaussee.

V: Heb je [betrokkene 1] opgezocht in politionele systemen?

A: Misschien dat ik ooit heb gezocht op haar straat en dat ik zo ook bij haar ben uitgekomen.

O: In ons gesprek had je al aangegeven dat je je buurman had nagetrokken of te wel opgezocht in de politionele systemen.

A: Ik heb in […] gekeken en gezocht op 'No Fear'. Toen kwam ik al redelijk snel op de naam [betrokkene 2]. Dat bleek [betrokkene 2] te zijn. Ik heb toen op zijn naam gezocht en heb gezien wat voor antecedenten hij had. Ik heb op zijn naam in […] gelezen. Ik heb onder andere gezien dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. Ik heb dat opgezocht voor mijn eigen veiligheid en die van mijn gezin.

Er was weer een incident gebeurd en mijn buurman, [betrokkene 3], was in emotionele toestand bij ons. Op een gegeven moment hoorden we de hond weer en ik zag dat [betrokkene 3] helemaal uit zijn slof schoot en naar de deur liep. Ik hoorde dat hij zei: 'Zijn kop gaat er af'. Ik was ervan overtuigd dat hij die [betrokkene 2] of die hond van [betrokkene 2] wat aan wilde doen waardoor [betrokkene 2] [betrokkene 3] iets aan zou doen. Ik heb tegen [betrokkene 3] geroepen: 'Hier blijven. Die gek is vuurwapengevaarlijk'. De enige die dat op dat moment ook gehoord heeft was [betrokkene 4], mijn vrouw.

V: Heb je behalve [betrokkene 2] nog meer opgezocht in de politionele systemen?

A: Ik heb [betrokkene 5] ook bekeken. Die kwam er tegelijk met [betrokkene 2] uit. Ze hadden veel gezamenlijke incidenten. [betrokkene 3], mijn eigen buurman, heb ik ook gekeken. [...] Ter lering van nieuwe […] heb ik mijn eigen naam wel eens bevraagd of mijn ouders.

V: Jij kan je niet herinneren dat je meer hebt opgevraagd?

A: Ja, ik heb meer opgevraagd. Telefoonnummers. De straat. [a-straat] bijvoorbeeld. [...] Ik heb mijn buurvrouw [betrokkene 6] in […] bekeken.

O: Ook heb je straten in [plaats] bevraagd.

V: Weet je welke adressen je bevraagd hebt?

A: De [b-straat] denk ik echt. [a-straat] en mijn nieuwe straat de [c-straat] ook.

V: Waarom heb je die adressen bevraagd?

A: [b-straat] vanwege [betrokkene 1] denk ik. [a-straat] om te kijken wat er allemaal gebeurd was. Een [c-straat] heb ik bevraagd omdat ik op de voetbalclub had gezegd dat ik zou gaan verhuizen. Ik hoorde dat daar een drugsverslaafde man woonde. Ik heb toen ook in […] gekeken en zag dat er inderdaad wel een man met criminele antecedenten woonde.

O: [a-straat 1] is bevraagd.

V: Wie woont daar?

A: Ik denk dat [betrokkene 8] daar woonde.

O: [a-straat 2] is bevraagd.

V : Waarom heb je dat adres bevraagd?

A: Dat is het adres van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] en [betrokkene 2].

O: [a-straat 3] is bevraagd.

V: Wie woont daar?

A: [betrokkene 9].

O: [a-straat 4] is bevraagd.

V: Waarom heb je je eigen adres bevraagd?

A: Omdat ik toen bezig was om te kijken wat daar allemaal gebeurd was voor mijn tijd dat ik daar woonde.

V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?

A: Nee.

V: Wat heb je met deze informatie gedaan?

A: Alles voor mezelf gehouden. Behalve dan dat ik in die opwelling aan [betrokkene 3] verteld heb dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. [...] Ik denk dat ik de [c-straat] heb ingevoerd en bij de adressen waar ik meer heb zien staan, heb ik doorgevraagd om te zien wat voor mensen daar woonden.

V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?

A: Nee.

V: Waarom heb je specifiek het adres van je ouders bevraagd?

A: Nieuwgierigheid.

V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?

A: Nee.

O: En [d-straat] is bevraagd.

V: Waarom heb je deze zoekslag gemaakt?

A: Daar stond een huis te koop waar ik interesse in had.

V : Waarom heb je specifiek de adressen [d-straat 1], [d-straat 2] en [d-straat 3] bevraagd?

A: Dat is dan weer gebeurd omdat er meerdere incidenten op zo'n adres stonden in die straat. Dan heb ik doorgevraagd.

O: Ook heb je de persoonssleutel […] bevraagd.

V: Wie is dit?

A: Dat is mijn vader. Puur uit nieuwsgierigheid.

O: Ook is verbalisantnummer […] in combinatie met [plaats] bevraagd.

V: Wie is deze verbalisant?

A: Dit is een parkeerwachter in [plaats]. Ik zag dat er een bekeuring onder mijn ruitenwisser zat. Omdat er wel verhalen gingen over die parkeerwachter, dat hij voor de lulligste dingen boetes schreef en dat er vaker klachten over hem waren, heb ik het verbalisantnummer van de parkeerwachter in […] nagekeken.

O: [betrokkene 7] is ook bevraagd door je.

V: Waarom heb je hem bevraagd?

A: Misschien dat ik op mijn achternaam gezocht heb en dat ik gewoon uit nieuwsgierigheid hem heb doorbevraagd.

V: Wist je dat bij het gebruik van je account medegedeeld wordt dat het oneigenlijk gebruik strafbaar gesteld is?

A: Ja, dat weet ik. Maar na verloop van tijd klik je dat gewoon door'.

3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

'Ik heb uit veiligheid voor mezelf en voor mijn omgeving verschillende systemen geraadpleegd.

[betrokkene 2] had een pitbull die al eens gebeten had. Ik had een kleine meid. Ik wilde dit eventueel aan de wijkagent doorgeven. Uit de systemen die ik bevroeg bleek dat de persoon die ik bevroeg vuurwapengevaarlijk was.

Ik wist dat hij lid was van een motorbende. Ik zou aan de politie doorgeven wat zij niet wisten.

We zaten in ons tijdelijke huis en hoorden dat er weer iets was gebeurd met de pitbull. Mijn buurman was kwaad en ik heb hem toen in een split second ingelicht. Ik heb ook een parkeerwachter nagetrokken. Ik was het niet eens met een uitgeschreven boete. Uit de systemen kwam echter niets over die parkeerwachter. Ik heb de boete daarom gewoon betaald en ik heb niets met de informatie gedaan. Ik heb ook op het huis van mijn ouders gekeken.

Ik heb ook in de buurt van een nieuwe woning in het systeem gekeken'.'

3.2.3. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

'De militaire kamer is van oordeel dat (...) sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. De stelling van de verdediging dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.

Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor reeds vermeld, in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk gedeeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de informatie over [betrokkene 2] heeft gedeeld met [betrokkene 3] en dat hij dat in een split second deed omdat [betrokkene 3] [betrokkene 2], dan wel diens hond, in een emotionele toestand te lijf dreigde te gaan.'

3.2.4. Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.

3.3.1. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term 'schenden' moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.

3.3.2. Artikel 272 lid 1 Sr luidt:

'Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.'

3.3.3. Het 'schenden' van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527).

3.4. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat de verdachte meermalen geheime gegevens heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd was. Voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte 'telkens' een geheim in de zin van artikel 272 Sr heeft geschonden, is zij dus ontoereikend gemotiveerd.

3.5. Het cassatiemiddel slaagt.

4. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

[Volgt: vernietiging en terugwijzing – Red.]

CONCLUSIE A-G HOFSTEE

ECLI:NL:PHR:2021:623

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 13 februari 2020 door de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (verder: het hof) wegens 'opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd' veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 19 dagen hechtenis.

2. Namens de verdachte heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.

Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering

3. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat:

[...]

4. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:

[Zie het arrest onder 3.2.1 – Red.]

5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

[Zie het arrest onder 3.2.2 – Red.]

6. De bewijsoverweging van het hof houdt in:

'[...] Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode in de genoemde systemen informatie over verschillende personen heeft opgevraagd. Hij verklaarde dat hij dat deed ten behoeve van veiligheid voor zichzelf en zijn omgeving.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat voor opzettelijk schenden van een ambtsgeheim vereist is dat de informatie aan derden wordt verstrekt. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de informatie enkel heeft bekeken en niet aan derden heeft verstrekt.

De militaire kamer is van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. De stelling van de verdediging dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af. Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor reeds vermeld, in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk gedeeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de informatie over [betrokkene 2] heeft gedeeld met [betrokkene 3] en dat hij dat in een split second deed omdat [betrokkene 3] [betrokkene 2], dan wel diens hond, in een emotionele toestand te lijf dreigde te gaan. Dat verdachte bij het delen van die informatie handelde uit overmacht (door een noodsituatie) zoals betoogd, acht het hof niet aannemelijk geworden.'

[...]

Het derde middel (schending geheim als bedoeld in art. 272, eerste lid, Sr)

29. Het derde middel klaagt dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de zin van art. 272, eerste lid, Sr een geheim uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift 'opzettelijk heeft geschonden'.

30. De raadsman van de verdachte heeft ter 's hofs terechtzitting het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat geen sprake is van het openbaar maken van een geheim omdat de verdachte de informatie enkel heeft bekeken en niet aan derden heeft verstrekt en dat daarom moet worden overgegaan tot een (partiële) vrijspraak.

31. De bewijsoverweging van het hof is hierboven in randnummer 6 weergegeven. Daaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat de verdachte reeds zijn ambtsgeheim heeft geschonden door, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen geheime informatie te ontsluiten die niet voor hem bedoeld was en dat daaraan niet afdoet dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld.

32. Het hof kon ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak (13 februari 2020) nog niet bekend zijn met het arrest dat de Hoge Raad kort nadien zou wijzen. In HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 gaat de Hoge Raad nader in op het begrip 'schenden van een geheim' als bedoeld in art. 272 Sr en overweegt hij dienaangaande:

'2.3 De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term 'schenden' moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.

2.4.1 Artikel 272 lid 1 Sr luidt:

'Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.'

2.4.2 De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 272 lid 1 Sr houdt ten aanzien van de daarin voorkomende term 'schenden' onder meer het volgende in. Naar aanleiding van de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke regeringsontwerp van artikel 291 Sr, de voorloper van artikel 272 Sr, is bij de inwerkingtreding op 1 september 1886 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1881, 35) het woord 'openbaren' in artikel 291 Sr gewijzigd in 'bekendmaken'. Dat werd als volgt toegelicht:

'Zowel voor 'openbaart' in art. 291, als voor 'bekend maakt of mededeelt' in art. 292, is de uitdrukking 'bekendmaakt' gesteld. Deze laatste uitdrukking is de juiste en voor verschil in terminologie in de beide artikels geene reden. (...) 'Openbaren' is te eng, want het veronderstelt dat iets ter algemeene kennis gebragt wordt; terwijl toch verraad ook aan één persoon strafbaar zijn moet.' (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 427).

2.4.3 Bij wet van 30 juni 1967 houdende vaststelling van algemene bepalingen omtrent de bestraffing van schending van geheimen (Stb. 1967, 377) is in artikel I artikel 272 Sr gewijzigd, in die zin dat 'bekendmaken' is gewijzigd in 'schenden'. De geschiedenis van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 30 juni 1967 (Stb. 1967, 377) houdt onder meer het volgende in:

– de memorie van toelichting:

'Nieuw is in de voorgestelde redactie van het artikel ook het werkwoord 'schenden'. Dit lijkt juister dan het door de bestaande tekst gebezigde 'bekendmaken'. Niet strafbaar is immers de ambtsdrager, die een geheim bekend maakt aan degene, aan wie hij het ambtshalve juist moet bekendmaken; zo zal bij voorbeeld de opsporingsambtenaar straffeloos het opgespoorde feit moeten kunnen vastleggen in een proces-verbaal, en het lid ener adviescommissie de hem bekende gegevens moeten kunnen gebruiken bij de opstelling van een (zo nodig geheim) advies. In deze niet-strafbare gevallen nu, wordt het geheim wel degelijk aan iemand 'bekend gemaakt', doch het wordt niet 'geschonden'.' (Kamerstukken II 1952/53, 3030, nr. 3, p. 5).

– de memorie van antwoord:

'Tenslotte moet de ondergetekende tegen het voorstel dat in het voorlopig verslag wordt gedaan nog deze bedenking aanvoeren, dat het woord „bekendmaken', dat overigens ook in de huidige wet staat, sterk het beeld oproept van publiceren, althans van ter kennis brengen aan een ruimere kring van personen, terwijl artikel 272 mede het oog heeft op het doen van mededelingen aan één tot kennisneming onbevoegde.' (Kamerstukken II 1963/64, 3030, nr. 5, p. 2).

2.5 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het 'schenden' van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te ontsluiten, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.'

33. Gezien deze uitspraak van de Hoge Raad is de klacht terecht. Daaraan doet niet af de overweging van het hof dat de verdachte in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk heeft gedeeld, waarbij het hof doelt op het moment waarop de verdachte tegen zijn buurman [betrokkene 3] riep dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. De bewezenverklaring spreekt immers van 'telkens […] opzettelijk heeft geschonden'. Daarbij komt dat het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als 'opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd', hetgeen dus niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, en dat het hof in zijn strafmotivering heeft overwogen dat 'de verdachte gedurende een lange periode, zeer frequent, voor privédoeleinden informatie over personen heeft opgevraagd in de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen' en aldus bij de strafoplegging in het nadeel van de verdachte dit herhalende karakter van de schending heeft meegewogen.

34. Het oordeel van het hof dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode zijn ambtsgeheim telkens heeft geschonden, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

[...]

39. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (de militaire kamer), opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Naschrift

1. 'Wat geheim is, moet geheim blijven'. Dat lijkt een waarheid die geen nader betoog behoeft, maar blijkt in de praktijk een gebod waaraan degenen die het aangaat zich niet altijd weten te houden. Opsporingsambtenaren zijn weliswaar verplicht vertrouwelijke informatie slechts te raadplegen in de uitoefening van hun functie, regelmatig blijken zij daarvan oneigenlijk – zakelijk of persoonlijk – gebruik te maken. Het hier besproken geval biedt daarvan wederom een voorbeeld.

2.1. De verdachte had verscheidene personen en adressen bevraagd in de informatiesystemen waartoe hij uit hoofde van zijn functie toegang had. Hoewel het (geanonimiseerde) arrest daaromtrent niet volledig uitsluitsel geeft, kan daaruit wel iets worden afgeleid inzake het gebruik dat hij van de opgevraagde informatie maakte, c.q. zijn motieven daarvoor. Kennelijk leefde de verdachte – niet als enige – in onmin met zijn (tijdelijke) buurman. Omdat tussen hen onaangenaamheden waren voorgevallen, had hij op zijn werk zowel de buurman als diens adres bevraagd. De aldus vergaarde informatie bleek verdachtes beeld van zijn buurman te bevestigen: de buurman – die zich mogelijk bewoog in kringen van outlaw motorcycle gangs1 – stond bekend als vuurwapengevaarlijk. Dat had hij niet voor zichzelf gehouden. Toen de gemoederen weer eens hoog waren opgelopen, had hij zich tegen een andere buurman – die de confrontatie wilde aangaan – laten ontvallen: 'Hier blijven. Die gek is vuurwapengevaarlijk'.

2.2. Wat betreft het natrekken van zijn buurman verklaarde de verdachte te hebben gehandeld uit zorg voor de veiligheid van hemzelf en zijn gezin. 2 Dat de buurman vuurwapengevaarlijk zou zijn had hij zich laten ontvallen omdat hij vreesde dat een confrontatie tussen zijn buren uit de hand zou lopen. De verdachte had het hierbij echter niet gelaten: onder meer had hij adressen bevraagd in straten waarnaar hij overwoog te verhuizen en een parkeercontroleur die hem ten onrechte een bekeuring zou hebben gegeven. De desbetreffende informatie had hij wel voor zichzelf gehouden, en niet met anderen gedeeld. Bij zijn verhoor verklaarde de verdachte dat hij niet ter uitvoering van de dienst had gehandeld en wist dat het oneigenlijke gebruik van zijn account strafbaar is. 'Maar na verloop van tijd klik je gewoon door'.

3.1. Het oneigenlijke gebruik van een account waarmee men toegang krijgt tot vertrouwelijke informatie is echter – niettegenstaande hetgeen de marechaussee de verdachte bij zijn verhoor voorhield – niet zonder meer strafbaar. Naar aanleiding van het verweer dat de verdachte de door hem vergaarde informatie niet met anderen had gedeeld overwoog het Hof dat die omstandigheid er niet aan afdeed dat hij zijn ambtsgeheim geschonden had door informatiesystemen te raadplegen zonder dat dit voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was. Bovendien had hij in een enkel geval – nl. toen het burenconflict uit de hand dreigde te lopen – wel met een ander gedeeld wat hij te weten gekomen was.

3.2. Daarmee draaide het Hof de zaken om. Sinds de arresten van de Hoge Raad van 7 april 2020 heeft nl. te gelden dat een ambtsgeheim slechts geschonden wordt waar geheime gegevens worden verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. 3 In deze zaak was dat slechts in één geval gebeurd, zodat niet bewezen verklaard kon worden dat de verdachte 'telkens' een geheim geschonden had en het bewezenverklaarde niet als meerdaadse samenloop kon worden gekwalificeerd. 4 Dat de Hoge Raad er zo over zou denken kon het Hof niet weten, want dat wees twee maanden eerder arrest. 5

4. Wederom blijkt dat de door de Hoge Raad ingezette strikte lijn tot onwenselijke uitkomsten voert. Waar een ambtsgeheim slechts geschonden wordt in het geval de ambtenaar geheime informatie met anderen deelt, is het raadplegen van officiële informatiesystemen voor particuliere doeleinden niet zonder meer strafbaar, niettegenstaande in alle gevallen inbreuk wordt gemaakt op de vertrouwelijkheid van de desbetreffende informatie. Eerder heb ik daarom bepleit een dienstvoorschrift tot stand te brengen waarin dergelijke inbreuken verboden worden. 6 In zo'n dienstvoorschrift kan tot uitdrukking worden gebracht waarom het gaat: het bewaren van vertrouwelijkheid ten aanzien van gegevens waarover men ambtshalve kan beschikken, ongeacht het gebruik dat van die gegevens wordt gemaakt. Dus de vraag is waar dat dienstvoorschrift blijft, en die vraag is des te prangender als men bedenkt dat een militair dienstvoorschrift sneller tot stand gebracht wordt dan wijziging van een commune strafbepaling.

MMD

Naar boven