Nummer 21/22900/TA
Betreft [klager]
Datum 22 december 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 16 april 2021 tot het opleggen van afdelingsarrest vanwege vermoedens van betrokkenheid bij handel en bedreigingen en de beslissing van 21 april 2021 tot het opleggen van afdelingsarrest vanwege de besmetting van een personeelslid van de afdeling met Covid-19 en voormelde vermoedens en het pas op 4 mei 2021 opheffen daarvan.
De beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 18 augustus 2021 het beklag ongegrond verklaard (K-2021-41). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en namens de instelling […] en […] gehoord op de zitting van 24 november 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Zowel het opleggen als het voortduren van het afdelingsarrest vanwege vermoedens van betrokkenheid van klager bij handel in de instelling is onredelijk. De beklagcommissie heeft te weinig rekening gehouden met de omstandigheden die door klager in beklag uitvoerig naar voren zijn gebracht. In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing is onjuist weergegeven dat de medepatiënt heeft verklaard hasj van klager te hebben gekocht, nu hij die volgens diens verklaring van klager zou hebben verkregen. Niet eerder is met klager besproken dat er sprake zou zijn van vermeende handel in porno.
Klager is stellig in zijn standpunt dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij enige handel in de instelling. Klager begrijpt dat in geval van ruis onderzoek moet worden gedaan. Daarbij moet echter ook worden meegewogen dat de signalen zijn afgegeven door een medepatiënt die vaker onjuiste verhalen heeft verteld, wat de instelling bekend is. Verder is bij klager geen contrabande aangetroffen of iets dat wijst op zijn betrokkenheid bij drugshandel. Klager heeft vanaf het begin openheid van zaken gegeven en gemeld dat hij niets met handel te maken heeft. De instelling lijkt met het geven van openheid te bedoelen dat klager zou moeten toegeven dat hij wel bij handel in de instelling betrokken is, maar dat mag van hem niet worden verwacht omdat hij niet daarbij betrokken is. Hij ontkent niet drugsgebruik, maar dat was toen niet aan de orde.
Standpunt van het hoofd van de instelling
De melding is gedaan door een medepatiënt die zeer gedetailleerde informatie kon geven. Klager heeft ook een verleden van drugshandel in een andere kliniek. Daarom heeft de instelling de signalen goed willen uitzoeken. Het ontbrak aan samenwerking en er was porno op klagers telefoon gevonden.
Met het geven van openheid wordt bedoeld het met elkaar kunnen praten over hoe klager betrokken is bij handel in de instelling en de vrees dat sprake is van herhaling van delictgedrag. Klager ontkent betrokkenheid, maar verwacht wordt dat hij dan wel kan bespreken hoe het komt dat het verhaal over zijn betrokkenheid de ronde doet, wat dit betekent voor zijn traject en wat het voor hem betekent dat er porno op zijn telefoon is aangetroffen. Klager is dan erg oppervlakkig en bagatelliserend in gesprek, wil een andere coach en overplaatsing naar een andere instelling. Dat maakt de samenwerking erg moeilijk. Uiteindelijk heeft klager de samenwerking weer opgepakt en kon de maatregel op 4 mei 2021 worden opgeheven.
Inmiddels verblijft klager in het resocialisatiecentrum en verloopt de samenwerking met hem prima.
3. De beoordeling
Het opleggen van afdelingsarrest vanwege van een medepatiënt ontvangen signalen over betrokkenheid van klager bij handel in de instelling is niet onredelijk in het licht van de niet door klager bestreden verklaring van de instelling dat al langere tijd sprake is van vermoedens van klagers betrokkenheid bij handel in de instelling, er eerder signalen van medepatiënten van de eigen en andere afdelingen daarover zijn afgegeven en de instelling vreest dat sprake is van herhaling van delictgedrag. Voldoende aannemelijk is geworden dat de instelling met de voorwaarden voor opheffing van de maatregel niet heeft bedoeld dat klager betrokkenheid bij handel moest toegeven, maar dat hij over de signalen en de gevolgen voor zijn traject in gesprek moest gaan. Nu klager vanaf 4 mei 2021 in voldoende mate weer in samenwerking was, is het voortduren van het afdelingsarrest vanwege de vermoede betrokkenheid bij drugshandel tot 4 mei 2021 niet onredelijk of onbillijk te noemen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 22 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart,, secretaris.
secretaris voorzitter