Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21696/TA, 14 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21696/TA

              

Betreft [klager]

Datum 14 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld omdat hij zijn goederen niet heeft teruggekregen en hij een exoneratieverklaring heeft moeten ondertekenen.

De beklagcommissie bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de instelling) heeft op 6 mei 2021 het beklag ongegrond verklaard (VE 2019-126). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], directiesecretaris bij de instelling, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 10 september 2021 op het secretariaat van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagcommissie. Er bestond een groot wantrouwen tussen klager en de kliniek. Klager kon zijn spullen alleen krijgen als hij een exoneratiebeding zou ondertekenen. Klager heeft dit aanvankelijk geweigerd, maar uiteindelijk onder protest de verklaring ondertekend. Hij vindt niet dat de kliniek zich voldoende heeft ingespannen om samen met klager over te gaan tot teruggave van zijn goederen. Ook is klager het niet eens met het oordeel van de beklagcommissie dat het niet onredelijk is dat de kliniek niet aansprakelijk gesteld wil kunnen worden voor eventuele missende goederen of ontstane schade. Dit oordeel gaat voorbij aan de zwakkere positie van een tbs-gestelde en de rechtsbescherming als de kliniek onverhoopt schade zou toebrengen aan de zaken. Klager blijft dan zitten met de schade. Het ondersteunen van een exoneratiebeding is volgens klager dan ook onacceptabel. Enkele goederen zijn in mei 2019 in beslag genomen en uit het zicht van klager verdwenen. De instelling kan zich hiertoe niet beroepen op een exoneratiebeding.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het is een langlopende kwestie, het exoneratiebeding komt niet uit de lucht vallen. Het is de eerste keer dat de instelling hiervan gebruik maakt. Klager is meermalen gevraagd om samen met het personeel zijn inbeslaggenomen en opgeslagen spullen uit te zoeken, ook toen bekend was dat klager zou worden overgeplaatst naar FPK Inforsa. Klager heeft dit echter telkens geweigerd. Gelet op deze voorgeschiedenis is het niet onredelijk dat de instelling klager heeft gevraagd de verklaring te ondertekenen. 

 

3. De beoordeling

Klager is op 10 oktober 2019 overgeplaatst van CTP Veldzicht naar FPK Inforsa. Het hoofd van de instelling stelt dat klager heeft geweigerd voorafgaand aan deze overplaatsing zijn goederen samen met sociotherapie te controleren. De beroepscommissie begrijpt dat de kwestie omtrent de goederen van klager al langer speelt en aan de orde is geweest tijdens de zitting van de beklagcommissie van 3 oktober 2019. Het hoofd van de instelling heeft klager vóór de overplaatsing een verklaring overgelegd die klager heeft geweigerd te ondertekenen, maar later – na de overplaatsing – alsnog heeft ondertekend. In de door klager overgelegde verklaring staat onder meer – voor zover hier van belang – het volgende:

“We [Veldzicht, ber.cie] kunnen uw goederen vanuit Veldzicht opsturen naar Inforsa, onder de voorwaarde dat Veldzicht niet aansprakelijk te stellen is voor eventuele ‘vermiste goederen’. We [Veldzicht, ber.cie] hebben immers geen controle kunnen uitvoeren samen met u. U kunt dientengevolge ook geen aanspraak maken op compensatie voor ‘vermiste’ goederen. Mochten goederen eventueel tijdens transport beschadigd raken, dan zal dit in redelijkheid worden afgehandeld”.

De beroepscommissie is van oordeel dat vorenbedoelde exoneratiebepaling onnodig is en voorbijgaat aan de mogelijkheid dat het hoofd van de instelling een verwijt kan treffen omtrent schade en vermissing van goederen. In de veelheid aan zaken die de beroepscommissie omtrent vermissing van en schade aan goederen voorgelegd heeft gekregen, geldt als uitgangspunt dat de verpleegde zelf het risico draagt van vermissing en schade van voorwerpen die hij bij of met zich meedraagt of die hij in de verblijfruimtes voorhanden houdt. In sommige situaties kan het hoofd van de instelling echter verantwoordelijk worden gehouden, bijvoorbeeld tijdens doorzoekingen van de kamer (buiten aanwezigheid van betrokkene), ten aanzien van goederen die in bewaring worden gehouden of tijdens het vervoer van de goederen. Hierbij geldt dat de door verpleegden gestelde schade of vermissing aannemelijk moet zijn geworden. De beroepscommissie merkt verder op dat door de Dienst Justitiële Inrichtingen circulaires zijn opgesteld die (procedurele) regels geven over het vrachtvervoer en de aansprakelijkheid bij schade (Circulaire van 31 oktober 2014, 578934) en de voorwerpen van ingeslotenen (Circulaire van 9 december 2013, 460022). Het gaat niet aan om de verdeling van aansprakelijkheden op een andere wijze als hiervoor bedoeld te regelen. Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Klager klaagt tevens over het feit dat hij zijn goederen niet (tijdig) terug heeft gekregen. Hetgeen klager in beroep hierover heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie merkt hierbij op dat enkel de situatie tot aan de indiening van het klaagschrift van 9 oktober 2019 ter beoordeling staat. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft de verklaring  inhoudende een exoneratiebepaling gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 14 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven