Nummer 21/21653/GA
Betreft [klaagster]
Datum 20 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 2 juni 2021 beslist dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klaagster raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en mevrouw […], juridisch medewerker bij het PPC van de PI Zwolle, gehoord op de digitale zitting van 4 augustus 2021.
Het lid van de beroepscommissie drs. J.E. Wouda, was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster kan zich niet verenigen met de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. In het beroepschrift wordt het standpunt ingenomen dat onvoldoende aannemelijk is dat zonder a-dwangbehandeling het gevaar dat de veronderstelde stoornis van geestvermogens moet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Klaagster meent bovendien dat de gekozen behandeling niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Klaagster vindt de beslissing dan ook onredelijk en onbillijk.
Het gevaarscriterium wordt onvoldoende concreet onderbouwd, nu de directeur in deze context hoofdzakelijk het verstoorde contact met de kinderen van klaagster noemt, zonder daarbij aan te geven waaruit het concrete gevaar op dit moment zou bestaan. Verder wordt in deze context het feit genoemd waarvoor klaagster is veroordeeld. Klaagster stelt zich op het standpunt dat dit feit niet kan strekken tot onderbouwing van de noodzaak van de behandeling, nu het al geruime tijd geleden zou zijn gepleegd.
Een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d onder a Pbw kan slechts als uiterste middel, wanneer niets anders mogelijk is, worden ingezet. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de momenten waarop zij mogelijk agressief heeft gereageerd te verklaren zijn door externe factoren en dat deze niet zijn ingegeven door een psychotisch ziektebeeld. Ook om die reden stelt klaagster dat de voorgeschreven medicatie niet noodzakelijk is.
Tot slot stelt klaagster zich op het standpunt dat de voorgenomen termijn, te weten drie maanden, te lang is. Zoals te lezen in artikel 46, vierde lid in samenhang bezien met 45e, eerste lid van de Pbw dient de termijn zo kort mogelijk te zijn, maar niet langer dan drie maanden. In de voorgenomen beslissing is niet gemotiveerd waarom de maximale termijn zou moeten worden benut.
Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat zij openstaat voor medicamenteuze behandeling en dat zij inziet dat zij daarbij gebaat is. Klaagster is rustiger geworden. Zij vindt het jammer dat eerder niet geprobeerd is rustig met haar te praten. Als iemand op een goede manier had gezegd dat ze mocht kiezen, had ze voor medicijnen gekozen. Zij wil het gesprek met de psychiater aangaan. Zij kan zich niet alles herinneren maar is van mening dat enkele beschreven incidenten uit hun verband zijn getrokken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van klaagster de stelling onderbouwt dat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Klaagster stemde in met medicamenteuze behandeling en mogelijk was een a-dwangbehandeling niet nodig geweest, als er pogingen waren gedaan om met een minder ingrijpende of, voor zover al nodig, met een kortere behandeling te volstaan. Een dwangkader is nu niet meer nodig.
Standpunt van de directeur
De behandelend psychiater geeft aan dat klaagster maniform ontremd is met psychotische symptomen. Klaagster meent dat ’s nachts medewerkers cellen betreden en de daar aanwezige vrouwen verkrachten. Een van de zbiw-ers is in haar wanen opgenomen. Dit is de enige persoon met zij in contact wil, om te bespreken hoe zij en haar tweelingen gered kunnen worden. Het aansnijden van enig ander onderwerp wordt begroet met geagiteerde stemverheffing. Klaagster negeert alle andere medewerkers en duwt die ook daadwerkelijk uit de weg. Klaagster heeft verschillende eigendommen ingeleverd omdat ze vertrekt. Als haar wordt verteld dat dit niet bekend is, reageert ze heftig en licht dreigend, dat als ze haar niet laten gaan, dat ze dan wel wat mee zullen maken. Dit ziet op gevaar voor agressie jegens anderen en er bestaat een dreigende ernstige zelfverwaarlozing. Uit het advies aan de directeur en de second opinion komt naar voren dat klaagster floride psychotisch zou zijn. Ze heeft het idee zwanger te zijn van drie personeelsleden. Van ieder van hen draagt ze een tweeling. Verder heeft ze het idee dat haar partner seksueel contact had met een van de personeelsleden in de isoleerruimte. Ze heeft het idee dat men zoutzuur in haar spuit. Daarnaast is ze zeer prikkelbaar en daardoor ontvlambaar. Bij aanvang van het gesprek met de psychiater raakte ze fors geagiteerd en begon ze te schelden. Binnen een minuut escaleerde dit waarbij ze de psychiater wilde aanvallen en op haar afvloog. Door de enorme prikkelbaarheid en agitatie lukt het haar niet op een wenselijke wijze met anderen te communiceren. Op de afdeling kan ze zeer dwingend haar idee aan medegedetineerden opleggen. Dit roept irritatie van anderen op. Ook scheldt ze anderen fors uit.
Twee maanden geleden was het beeld onder invloed van medicatie beter en kon klaagster naar een Extra Zorgvoorziening (EZV) overgeplaatst worden. Klaagster stopte daar echter met de medicatie en werd na drie weken weer teruggeplaatst naar het PPC. Het beeld is weer verslechterd ten opzichte van de vorige episode. Er is getracht haar op een EZV te plaatsen zodat ze verder kan resocialiseren. Ze viel echter weer terug in een psychose. Vanuit een psychose werd ze op de prikkelarme zorgafdeling van het PPC geplaatst en regelmatig medicatie aangeboden. De laatste tijd weigert klaagster medicatie. Klaagster wil onder geen beding medicatie. Klaagster heeft op 5 mei en 25 mei 2021 een b-dwangbehandeling ondergaan. Klaagster verblijft al langere tijd op het PPC. De psychotische episodes nemen in ernst toe. Een langdurige doeltreffende medicamenteuze behandeling is nodig om verdere verslechtering van het beeld tegen te gaan.
Er is sprake van een ernstig psychotisch beeld met gevaar voor klaagster zelf en haar omgeving. Klaagster lijdt onder haar emoties. Op momenten is sprake van forse angst vanuit psychotische belevingen. Daarnaast kan zij agressief zijn naar anderen en agressie van anderen over zich afroepen. Klaagster is hiermee een gevaar voor een ander. Het ten laste gelegde betreft een agressie incident ten tijde van een psychotische episode. Het lukt klaagster op deze wijze niet om te resocialiseren en er is sprake van maatschappelijke teloorgang.
Antipsychotica zijn de eerste keuze en effectief in behandeling van dergelijke psychoses. Klaagster heeft eerder ook goed gereageerd op antipsychotica waarbij de psychose verbleekte en zij beter functioneerde. Er wordt niet zomaar tot toepassing van dwangbehandeling overgegaan. Plaatsing in afzondering en verlenging daarvan is ook mogelijk, maar dat is uiteindelijk schadelijker voor klaagster.
De directeur is van mening dat voldoende aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis van klaagster doet veroorzaken zonder de behandeling met medicatie niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen en dat de beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Ter zitting is namens de directeur naar voren gebracht dat het eerder niet goed ging met klaagster en dat zij haar medicatie niet consequent innam. Er was sprake van gevaar en voor de continuering van de inname van medicatie is gekozen om een a-dwangbehandeling te starten. Klaagster neemt nu de medicatie in en er is sprake van een grote verbetering vergeleken met de situatie van vóór 2 juni 2021. Ten aanzien van de mededeling in de voorgenomen beslissing dat de raadsman geen bezwaren had tegen het opstarten van een dwangbehandeling, is opgemerkt dat dit standaard wordt aangevinkt met daarbij de mededeling dat bedoeld is dat er geen bezwaren bekend waren. Er is niet vooraf contact opgenomen met de raadsman. De namen die staan vermeld bij de uitreiking van de mededelingen betreffen de namen van zbiw-ers, afdelingspersoneel, die zorgen voor de uitreiking.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klaagsters behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Voor de inhoud van de verstrekte informatie verwijst de beroepscommissie naar het bovenstaande.
De beroepscommissie stelt vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Hetgeen namens klaagster is aangevoerd met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit brengt de beroepscommissie niet tot een ander oordeel. De beroepscommissie overweegt dat meerdere malen met klaagster is besproken dat de continuering van de medicamenteuze behandeling noodzakelijk is, maar dat dat er niet toe heeft geleid dat klaagster structureel en consequent de medicatie heeft ingenomen. Voorts overweegt de beroepscommissie dat voldoende is gemotiveerd waarom de a-dwangbehandeling voor de maximale termijn van drie maanden is opgelegd.
Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klaagster a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter