Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22632/GB, 13 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22632/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 13 augustus 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 juli 2021 klager opgeroepen om zich op 6 augustus 2021 te melden in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen, voor het ondergaan van 28 dagen gevangenisstraf.

Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum. Verweerder heeft dat verzoek op 5 augustus 2021 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De tenuitvoerlegging van de straf gaat aan haar doel voorbij. Klager heeft zijn lesje inmiddels geleerd en door de coronapandemie kon klager zijn straf ook niet eerder ondergaan. Er wordt bij de oproep tot tenuitvoerlegging van de straf niet gekeken naar de menselijke kant van een persoon, maar er wordt enkel gekeken naar de situatie op papier. Zo is klagers dochtertje pas vijf jaar oud en begrijpt zij niet waarom haar vader ineens weg is. Daarnaast is door klager - op advies van zijn advocaat - op 30 juni 2021 een gratieverzoek ingediend, met de verwachting dat dit een detentie zou kunnen opschorten. Het is voor klager onduidelijk waarom verweerder een andere lezing van de wet aanhoudt over de datum van ´aanvang van de tenuitvoerlegging´.

Klager is bang dat een detentie de toekomst van zijn werk en daarmee zijn stabiele financiële situatie op het spel zal zetten. Klager heeft in mei 2021 een jaarcontract gekregen bij zijn werk, wat bij goed functioneren omgezet zal worden naar een vast contract. Klager zit op dit moment dus nog in de proefperiode. Klagers werkgever was niet blij met de mededeling van klager dat hij een detentie moet ondergaan. 

 

Standpunt van verweerder

Klager is op 25 september 2019 voor het eerst opgeroepen om zich op 30 oktober 2019 te melden. Op 1 oktober 2019 heeft klager om uitstel verzocht. Op 17 oktober 2019 is dit verzoek toegewezen voor de duur van zes maanden. Op 6 april 2020 is aan klager bericht dat hij zich in verband met de getroffen coronamaatregelen niet hoefde te melden. Op 6 augustus 2020 is klager opgeroepen om zich op 17 september 2020 te melden. Klager heeft zich vervolgens afgemeld met coronaklachten. Op 9 december 2020 is klager opnieuw opgeroepen om zich op 18 januari 2021 te melden. Klager heeft zich vervolgens op 18 januari 2021 opnieuw afgemeld met coronaklachten. Op 29 april 2021 is klager wederom opgeroepen om zich op 1 juni 2021 te melden. Op 1 juni 2021 heeft klager zich opnieuw afgemeld met coronaklachten. Vervolgens is klager op 5 juli 2021 opnieuw opgeroepen om zich op 6 augustus 2021 te melden.

Het door klager ingediende gratieverzoek heeft geen opschortende werking van rechtswege, omdat het gratieverzoek is ingediend na de oproepbrief. De detentie is reeds aangevangen op 25 september 2019, de datum waarop het Openbaar Ministerie de handeling heeft verricht die gericht is op het bewerkstelligen van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.  

 

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij een gratieverzoek heeft ingediend en hij de uitkomst van die procedure in vrijheid wil afwachten. Daarnaast zal klager door een detentie waarschijnlijk in de problemen komen met zijn werk.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij begrijpt dat een detentie in klagers situatie ingrijpend is. Een gratieverzoek dat wordt ingediend als de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing waarop het gratieverzoek ziet, al is aangevangen - op de datum van de dagtekening van de aan de veroordeelde gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden (artikel 5:1 in verbinding met artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) - schort de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf echter niet op. Dit volgt uit artikel 6:7:2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Door klager is op 30 juni 2021 een gratieverzoek ingediend, terwijl de eerste oproep dat klager zich moest melden dateert van 25 september 2019. Dit gratieverzoek heeft, gelet op het voorgaande, geen opschortende werking van rechtswege. Dat betekent dat klager de eventuele uitkomst van een ingediend gratieverzoek in beginsel niet in vrijheid mag afwachten. 

De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing van verweerder, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt kan worden. De beroepscommissie overweegt daartoe dat de rechter op 3 september 2019 aan klager de gevangenisstraf heeft opgelegd. Dat is bijna twee jaar geleden. Klager is voor het eerst opgeroepen op 25 september 2019, waarna de melddatum eenmaal is komen te vervallen in verband met de getroffen coronamatregelen en eenmaal aan klager uitstel is verleend voor de duur van zes maanden in verband met zijn persoonlijke situatie. Vervolgens is klager nog drie keer opgeroepen om zich te melden, waarbij hij zich drie keer heeft afgemeld met coronaklachten. Om die reden heeft klager voldoende gelegenheid gehad om zich te kunnen voorbereiden op een detentie en de eventuele gevolgen van een detentie voor zijn privé- of werksituatie - welke mogelijke gevolgen overigens door klager onvoldoende zijn onderbouwd - te kunnen ondervangen. Daarbij gaat het om een (relatief) korte straf van 28 dagen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 13 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven