Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21772/GB, 23 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21772/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 23 augustus 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 3 juni 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is afgewezen, omdat zijn situatie tijdens de detentie niet zou zijn gewijzigd. Dit oordeel is gebaseerd op de adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, waarbij omstandigheden zoals de recidive na klagers eerste en laatste detentie tussen 2014 en 2015 zijn meegewogen. Deze omstandigheden – van zeven jaar geleden - kunnen niet tot een afwijzing van klagers verzoek leiden, nu voornoemde adviezen geen actueel beeld vormen. Verweerder dient bij zijn beslissing het huidige detentieverloop van klager te betrekken. Het reclasseringsadvies bevat een actueel en uitgebreid overzicht van de wijzigingen inzake klagers situatie, maar dit advies lijkt niet voldoende bij de beoordeling van klagers verzoek te zijn betrokken. De reclassering heeft daarbij ten aanzien van klagers verzoek positief geadviseerd. Ook heeft het multidisciplinair overleg (MDO) in dezen positief geadviseerd. Verweerder heeft in het licht van deze adviezen onvoldoende gemotiveerd waarom de risico’s op recidive, onttrekken aan de voorwaarden en letselschade nog steeds aanwezig zijn, in de weg staan aan een deelname aan een PP en niet met de door de reclassering gestelde voorwaarden kunnen worden ondervangen. Alle risico’s zijn door de reclassering ingeschat als gemiddeld, waarin al de ernst van het delict en de eerdere veroordelingen van klager zijn betrokken. Hieruit, alsmede uit klagers actieve en gedisciplineerde houding, vloeit voort dat klager wel degelijk gemotiveerd is en in staat om een delictvrije toekomst tegemoet te gaan.

Ten aanzien van het oordeel van de politie Amsterdam dat er zorgen zouden zijn over mogelijke maatschappelijke onrust bij buurtbewoners en het netwerk van het slachtoffer en van klager indien klager zou terugkeren, blijkt uit het selectieadvies dat er overleg is gevoerd tussen de politie Amsterdam en de casusregiehouder van de aanpak Top600. Hieruit is naar voren gekomen dat ter voorkoming van mogelijke maatschappelijke onrust een locatieverbod voor de gemeente Amsterdam is geïndiceerd, waarmee klager heeft ingestemd en waarmee wordt voorkomen dat er zich ongeregeldheden zullen voordoen of dat er onrust ontstaat. Klager heeft namelijk zelf ook niet de wens om enig risico te lopen op confrontatie met het slachtoffer. Het Informatiepunt Detentieverloop heeft overigens geen reactie vanuit het slachtoffer ontvangen over de mogelijke terugkeer van klager. Het MDO heeft daarnaast het negatieve advies van de politie verworpen vanwege voornoemd locatieverbod. Verweerder heeft voorts de uitkomsten van het deeladvies Elektronische Controle niet bij de bestreden beslissing betrokken, nu daaruit onder meer blijkt dat het opgegeven verlofadres - dat overigens is gelegen in Assendelft en niet in Amsterdam – geschikt is en dat daarbij het locatiegebod en -verbod uitvoerbaar zijn. Het is onjuist dat volgens de politie op het door klager opgegeven verlofadres geen personen staan ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Klagers zus en haar partner staan op dit adres ingeschreven en zijn hier woonachtig.

Anders dan het OM stelt, blijkt uit het reclasseringsadvies dat klager juist wel actief meewerkt aan het vinden en het behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding en dat klager tijdens zijn detentie juist aan zijn re-integratiedoelen heeft gewerkt. Klager neemt deel aan de aangeboden activiteiten, gaat naar het re-integratiecentrum, verblijft in het plusprogramma en heeft de trainingen ‘Kies voor Verandering’ en ‘Cognitieve Vaardigheden+’ (CoVa+-training) met goed gevolg afgerond. Tijdens de detentie heeft klager zich ingespannen om een dagbesteding te vinden voor tijdens het PP. In eerste instantie had klager een baan in Diemen gevonden, maar deze is afgekeurd vanwege het locatieverbod voor Amsterdam. Klager heeft daarna een motivatiebrief opgesteld voor een leer/werktraject in lassen. Hij zal nog een dag moeten meedraaien op het project in Velsen-Noord. Voor de dagbesteding tijdens het PP zal klager vallen onder Ex-Made.

Klager onderstreept dat hij zelf ook gebaat is bij een goede terugkeer in de maatschappij, dat hij inmiddels volwassen is geworden en heeft ingezien dat ‘verkeerde vriendjes’ de aanleiding zijn geweest voor de fouten die hij heeft gemaakt vóór de aanvang van zijn detentie. Klager was toen pas 20 jaar en makkelijk beïnvloedbaar. Nu is hij 28 jaar, wil hij zijn leven beteren en is hij gemotiveerd om een nieuw leven op te bouwen, waar zijn familie en vaste partner hem in zullen ondersteunen. Klager heeft een werkgever gevonden en heeft een goedgekeurd verlofadres. Klager zal onder strikt toezicht staan van de reclassering en worden alle risico’s ingeperkt, dan wel voorkomen, door de aan het PP verbonden strikte bijzondere voorwaarden. Klager heeft met deze voorwaarden ingestemd en stelt zich bereidwillig op.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege – kort weergegeven – de aard en zwaarte van de gepleegde delicten, het detentieverloop, het gevaar voor recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens deelname aan een PP. Hoewel het MDO en de reclassering positief hebben geadviseerd inzake klagers verzoek tot deelname aan een PP, hebben het OM en de vrijhedencommissie (VC) hierin negatief geadviseerd. De wijkagent heeft op 1 september 2020 negatief geadviseerd ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres, omdat dit ten opzichte van het slachtoffer/de slachtoffers in Amsterdam een kans op ongewilde confrontatie kan opleveren. Ten tijde van dit advies was klagers zus niet ingeschreven op het opgegeven verlofadres. Deze informatie lijkt met hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd, achterhaald te zijn. Hierin wordt verder geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen. De politie Amsterdam heeft voorts aangegeven dat er, gelet op de aard van het delict, zorgen zijn om mogelijke maatschappelijke onrust bij een terugkeer van klager. Gelet op de adviezen van het OM, de VC en het ingeschatte risico op recidive, is er onvoldoende vertrouwen dat klager de verantwoordelijkheid die met de verregaande vrijheden tijdens een PP gepaard gaat, ook daadwerkelijk kan dragen. Hoewel klagers gedrag binnen de inrichting de laatste tijd redelijk is, is klager (nog) niet geschikt voor deelname aan een PP. Dit vanwege de hiervoor weergegeven gronden waarop klagers verzoek is afgewezen. Daarbij is van belang dat klager, ook al is dit enkele jaren geleden gebeurd, na een jeugddetentie te hebben ondergegaan, relatief snel weer werd aangehouden. Ook werd klagers reclasseringstoezicht retour gestuurd. De aangeboden hulpverlening heeft tot dusverre niet geleid tot een delictvrij leven. Klager heeft verder nog niet eerder vrijheden genoten.

Hoewel klager belang heeft bij een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer in de maatschappij, is daarbij ook van belang dat de risico’s die voorafgaand aan het verlenen van vrijheden al zijn gesignaleerd, zo veel mogelijk door middel van trainingen of behandelingen worden ingeperkt. Dat is in klagers geval onvoldoende gebeurd, ook al heeft hij de CoVa+-training gevolgd. Klager wil geen openheid van zaken geven en er hebben geen interventies plaatsgevonden waarbij de risico’s nader in beeld zijn gebracht. Niet is gebleken dat klager is aangevangen met een ambulante behandeling, of dat daarmee bij aanvang van een eventueel PP kan worden gestart. Dat klager volgens de reclassering bij zijn zus kan wonen onder de voorwaarde van een locatieverbod voor Amsterdam, is onvoldoende om voornoemde zorgen en risico’s weg te nemen en leidt daarmee niet tot een ander oordeel. In dit geval dienen de belangen van de maatschappij te prevaleren boven de persoonlijke belangen van klager.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 1 februari 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord en brandstichting en verboden vuurwapenbezit. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 30 september 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen omdat verweerder geen vertrouwen heeft in een nieuw detentiefaseringstraject, nu er tijdens de huidige detentie geen veranderingen zouden zijn opgetreden in klagers situatie. Daarnaast is het volgens verweerder de vraag in hoeverre klager gemotiveerd en in staat is om een delictvrije toekomst te leiden. Voorts zijn er zorgen over mogelijke maatschappelijke onrust bij een terugkeer van klager in Amsterdam. Tot slot acht verweerder klager gedragsmatig niet geschikt voor deelname aan een PP, wegens geregeld grensoverschrijdend gedrag in de inrichting.

Het feit waarvoor klager op dit moment is gedetineerd, heeft naar zijn aard grote impact op het slachtoffer dan wel de slachtoffers. Hoewel klagers functioneren in de inrichting blijkens het selectieadvies over het algemeen goed is te noemen, heeft klager in februari en maart 2021 twee disciplinaire straffen opgelegd gekregen, voor respectievelijk de vondst van een telefoon en telefoonlader in een radio op cel en een positieve urinecontrole op cannabis. De vondst van de telefoon weegt voor de beroepscommissie zwaar mee in haar beoordeling. Hierdoor is immers, nog los van het feit dat dit bij uitstek ontoelaatbaar gedrag is in een inrichting, enige tijd geen zicht geweest op klagers communicatie met contacten buiten de inrichting. Uit het reclasseringsadvies volgt voorts dat de reclassering klagers psychosociaal functioneren als grootste risicofactor ziet. Het risico op recidive wordt, gelet op klagers beïnvloedbaarheid, het (deels) negatieve sociale netwerk, het gebrek aan voldoende copingvaardigheden en het patroon van antisociale gedragingen, als gemiddeld ingeschat. Gelet op de ernst van het delict en klagers eerdere veroordelingen inzake geweldsdelicten, wordt het risico op letselschade als gemiddeld ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt eveneens als gemiddeld ingeschat, waarbij de reclassering heeft opgemerkt dat eerdere toezichtvormen zijn mislukt, omdat klager zich onvoldoende begeleidbaar opstelde. Tot slot is van belang dat klager tijdens zijn huidige detentie – voor zover bekend – nog geen (minder vergaande) vrijheden heeft genoten.

Gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder de aard en zwaarte van het delict, het detentieverloop en de verwachting over mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 23 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven