Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21992/SGA, 5 juli 2021, schorsing
Uitspraakdatum:05-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21992/SGA

              

Betreft [Verzoeker]

Datum 5 juli 2021

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 28 juni 2021:

a.  aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het in een spreekkamer aanwezig zijn zonder toestemming waardoor verzoeker uit het zicht van medewerkers is geweest en er geen controle was op zijn telefoongebruik, ingaande op 28 juni 2021 om 11:20 uur en eindigend op 1 juli 2021 om 11:20 uur; en

b.  beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk IJ-2021-859).

 

2. De beoordeling

Disciplinaire straf

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 1 juli 2021. Het verzoek kan dus niet meer tot het beoogde resultaat leiden. Verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij een toewijzing van het verzoek. De voorzitter zal het verzoek daarom in zoverre afwijzen.

 

Degradatiebeslissing

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur verzoekers gedrag (het zich onttrekken aan toezicht door personeel van de inrichting) ten onrechte aangemerkt als “het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf”. Voorlopig oordelend vallen verzoekers gedragingen niet onder de gedragingen die in de Regeling als ‘ontoelaatbaar’ gedrag zijn aangemerkt. De voorzitter overweegt dat indien de directeur verzoekers gedrag als ‘ongewenst’ heeft willen kwalificeren, hij volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag dient te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging dient te maken. Dit is niet gebeurd.

Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. In zoverre is de bestreden beslissing is daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek moet worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover dit ziet op de degradatiebeslissing en  schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 5 juli 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven