Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7347/GA, 1 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7347/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 1 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing tot verlenging van opgelegde toezichtmaatregelen in het kader van zijn plaatsing op de lijst van Gedetineerden met een Vlucht- en Maatschappelijk risico (GVM) van 6 maart 2020 tot 6 mei 2020.

De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 22 juni 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (VU 2020/000488). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft mevrouw […], juridisch medewerker bij de PI Vught, klager en zijn raadsman mr. D. Wijburg gehoord op de digitale zitting van 27 mei 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De directeur stelt dat ter zitting van de beklagcommissie door de raadsvrouw van klager een pleitnota is overlegd en dat hij geen tijd heeft gekregen om de inhoud tot zich te nemen en een reactie te kunnen geven op deze pleitnota. De directeur is van mening dat hem een termijn had moeten worden gegund om een reactie te kunnen geven op deze pleitnota.

Ten aanzien van de noodzakelijkheid van de toezichtmaatregelen is de beklagcommissie voorbijgegaan aan de meest recente Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP)-rapportage van 28 oktober 2019 met kenmerk 2019/40592. Uit de rapportage blijkt dat nog steeds sprake is van een verhoogd risico en geeft het Openbaar Ministerie (OM) aan dat het nog steeds van groot belang is dat er extra toezicht is op klager. De noodzakelijkheid bleek uit de GRIP-informatie en uit het voorval in de PI Heerhugowaard. 

Klager is op de GVM-lijst geplaatst met de status ‘verhoogd’. Deze plaatsing is gebaseerd op de indicaties ‘vluchtgevaarlijk (aanwijzing)’, ‘criminele organisatie’, ‘mediagevoelig’, ‘levenslang’ en ‘voortgezet crimineel handelen in detentie’. In 2019 hebben opvallende gebeurtenissen plaatsgevonden. In mei 2019 gedroeg klager zich opvallend tijdens een bezoekmoment met een ex-gedetineerde en een andere bekende, toen hij een van de bezoekers stevig bij zijn nek vastpakte en de indruk wekte opdrachten uit te zetten. In augustus 2019 kreeg de directeur van de PI Heerhugowaard een melding dat er voorbereidingen op handen waren om de buitenmuur van de inrichting op te blazen en dat klager ‘soldaten’ aan het ronselen zou zijn. In oktober 2019 werd via Meld Misdaad Anoniem de melding gemaakt dat op de afdeling waar klager verblijft (in de PI Heerhugowaard), een gedetineerde een vuurwapen zou willen invoeren. Op 30 januari 2020 volgde uit ambtelijk verkregen informatie van de directeur (van de PI Heerhugowaard) dat ernstige vermoedens bestonden dat een poging tot ontvluchting zou plaatsvinden vanuit de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, waarbij geweld niet zou worden geschuwd. Hierbij zou sprake zijn van gijzeling van personeel, indien dit nodig zou worden geacht, het gebruik van (zware) vuurwapens, explosieven, hulp van binnen door medegedetineerden en personeel, hulp van buiten, snelle auto’s en het bezit van meerdere telefoons. De directeur (van de PI Vught) geeft aan dat nog steeds onderzoek wordt verricht en dat de toezichtmaatregelen daarom zijn opgelegd voor een kortere periode dan gebruikelijk.

De directeur heeft in de bestreden beslissing en tijdens de beklagzitting voldoende onderbouwd waarom hij meer toezichtmaatregelen heeft opgelegd. Gesteld wordt dat de maatregelen niet passen bij de status ‘verhoogd’. De directeur verwijst in dat kader naar hetgeen staat vermeld onder het kopje Verantwoordelijkheid vestigingsdirecteur in de circulaire ‘Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico’ (hierna: circulaire) van 16 juli 2018.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is inmenging op dit grondrecht (eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) toegestaan wanneer dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, onder andere in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gezien de GRIP-rapportage alsmede de informatie vanuit de PI Heerhugowaard, kon in redelijkheid en billijkheid tot oplegging van de toezichtmaatregelen worden beslist. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de directeur mag uitgaan van de juistheid van in een GRIP-rapportage vermelde informatie. De directeur is niet gehouden om zelfstandig onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie. De directeur heeft de bestreden beslissing genomen op grond van de voor hem beschikbare informatie in combinatie met zijn verantwoordelijkheid voor klagers veiligheid en de veiligheid binnen de inrichting.

Met betrekking tot de stelling van klager dat de vondst van een mobiele telefoon met oplader geen rechtvaardiging biedt voor deze zware maatregelen en dat er had kunnen worden volstaan met een disciplinaire straf stelt de directeur zich op het volgende standpunt. Het betreft een afweging in samenhang met de informatie die op dat moment beschikbaar was. Of klager de contrabande op cel mocht hebben, is niet duidelijk geworden en was in ieder geval niet bekend op het moment van de opgelegde toezichtmaatregelen. Daarom is het aantreffen van contrabande meegenomen in de beslissing tot oplegging van de toezichtmaatregelen.

Er is door de PI Heerhugowaard enkel een advies afgegeven voor plaatsing in de EBI. Het is uiteindelijk de Minister voor Rechtsbescherming en namens hem de selectiefunctionaris, die de beslissing neemt. Dit nadat er ook advies is ingewonnen bij de Selectie Advies Commissie EBI en klager is gehoord. Dat klager niet in de EBI is geplaatst komt doordat er onderzoek gaande was inzake het voorval in de PI Heerhugowaard en de daarbij horende meldingen. Het is een ongepaste opmerking dat de directeur tot doel had om klager in de EBI te plaatsen. De stelling dat de afdeling Beheersproblematische gedetineerden (BPG) een trap onder het regime van de EBI is, is een onjuiste voorstelling van zaken. Het individuele regime van de BPG maakt niet dat daar in strijd met artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling dan wel bestraffing) wordt gehandeld. Binnen een individueel regime is het mogelijk om gezamenlijk deel te nemen aan activiteiten.

Een dagelijkse fouillering vindt plaats wanneer klager gebruik heeft gemaakt van de kookactiviteit op de afdeling. Daarnaast vindt een dagelijkse fouillering plaats bij verplaatsing buiten de afdeling, bijvoorbeeld naar de bezoekkamer, de tandarts, de kapper. Een wekelijkse fouillering vindt plaats bij bijvoorbeeld een grondige celinspectie waarbij klager tijdelijk in een andere ruimte moet plaatsnemen.

Een dagelijkse celinspectie houdt in dat er gekeken wordt naar hang- en sluitwerk, of de ramen nog aanwezig zijn, het kit niet verwijderd is. Er worden geen goederen verplaatst. Bij een uitgebreide celinspectie wordt de gehele cel inclusief de aanwezige goederen gecontroleerd. Er is met alle elementen rekening gehouden die zich voordoen op de BPG. Er is wel degelijk zorgvuldig gekeken naar de opgelegde toezichtmaatregelen.

De beklagcommissie gaat voorbij aan de Handreiking ‘Toezicht op contacten met buiten van gedetineerden’. De directeur verwijst in zijn beroepschrift naar hetgeen in hoofdstuk 3.2 ‘Uitgangspunten verdergaand toezicht’ onder punt 6 is vermeld.

Hiermee kon de directeur de opgelegde toezichtmaatregelen die binnen het BPG-regime vielen, verantwoorden. Zodra het onderzoek afgerond zou zijn en klager onverwachts uitgeplaatst zou worden, is op deze wijze gewaarborgd dat de toezichtmaatregelen door zouden lopen waarbij er geen sprake zou zijn van ongecontroleerde contacten of andere zaken waarbij er geen controle zou zijn bij een eventuele overplaatsing naar een andere inrichting.

De toezichtmaatregelen zijn voor een kortere duur opgelegd dan normaal het geval is. Daarnaast kunnen, wanneer daartoe aanleiding bestaat, de maatregelen korter duren. Dit is afhankelijk van de informatie die bekend wordt gedurende de termijn van de toezichtmaatregelen. De directeur verwijst tevens naar zijn verweer en de uitspraak op het schorsingsverzoek van klager in februari 2020, die bij het beroepschrift zijn gevoegd.

De beklagcommissie heeft een onjuiste uitspraak gedaan en de toegekende tegemoetkoming is disproportioneel. De directeur verzoekt de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en de klacht alsnog ongegrond te verklaren. Ter zitting van de beroepscommissie is namens de directie aangegeven dat ten aanzien van enkele toezichtmaatregelen geldt dat die dubbel zijn aangevinkt. Daarnaast is toegelicht dat de toezichtmaatregelen zijn opgelegd in overleg en afstemming met het OO, de selectiefunctionaris, het OM en het Bureau interne veiligheid. Na de uitslagen van het onderzoek zijn de toezichtmaatregelen afgeschaald. De toezichtmaatregelen zijn inmiddels opgeheven en klager is uit de BPG geplaatst.

 

Standpunt van klager

Ter zitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn toegezonden pleitnota het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de ontvankelijkheid in beklag geldt dat niet aan klager kan worden tegengeworpen dat de post na de klachttermijn is ontvangen. Inhoudelijk geldt het volgende. De casus van klager is een schrijnend voorbeeld. Het onderstreept dat met GRIP-informatie, TCI-informatie en anonieme tips uiterst voorzichtig moet worden omgegaan en dat informatie die als vaststaand wordt gepresenteerd nog lang zo betrouwbaar niet is. Inmiddels staat vast dat van enige ontsnappingspoging nooit sprake is geweest. De GVM-status van klager is, nadat dat bekend werd, terstond opgeheven en afgeschaald. Klager heeft zijn oude leven in detentie nog steeds niet terug. Hij heeft geen excuses ontvangen. Klager verzoekt de uitspraak van de beklagcommissie te bekrachtigen en het beroepschrift van de directeur op alle gronden ongegrond te verklaren. Gepersisteerd wordt bij hetgeen naar voren is gebracht ter zitting van de beklagcommissie en het klaagschrift. Van de noodzaak van de toezichtmaatregelen blijkt niet. De daarvoor benodigde belangenafweging is er niet. Daarnaast is aan klager een aantal maatregelen opgelegd dat niet bij zijn GVM-status (verhoogd) past. De beslissing is onzorgvuldig. De maatregelen maken een ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke integriteit van klager.

Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen ‘hoog’ in plaats van ‘verhoogd’ meent de directeur naar eigen eer en geweten – in afwijking van de circulaire - toezichtmaatregelen op te kunnen leggen. Dat standpunt is onjuist. De circulaire is leidend.

De toezichtmaatregelen passen niet allen bij de status die is opgelegd. Die status is gepresenteerd met het vermoeden van een ontsnappingspoging. De informatie in het GRIP-rapport was allang bekend. Die status is niet nieuw.

Een inbreuk op artikel 8 EVRM kan gerechtvaardigd zijn indien sprake is van de gronden in het tweede lid van dat artikel, dat moet bij wet voorzien zijn en als het noodzakelijk is. Toezichtmaatregelen die passen bij de status zijn bij wet voorzien. Het opleggen van willekeurige maatregelen die niet bij een opgelegde status passen, is dat niet. Verwezen wordt naar RSJ 10 november 2017, 17/1442/GA voor de relevantie van de maatregel individueel luchten en artikel 3 EVRM. De directeur merkt in het verweerschrift op dat het in het BPG-regime mogelijk is om gezamenlijk deel te nemen aan activiteiten. Dat gold niet voor klager. Hij heeft al die tijd in de strengste fase van het BPG-regime verbleven in de individuele unit.

De toezichtmaatregelen zijn disproportioneel. Er is nooit een telefoon aangetroffen op cel. Het ging om een Samsung oplader. Er is geen contrabande aangetroffen. Klager had hiervoor toestemming. Het GRIP-rapport is een suggestief verhaal vol aannames en rechtvaardigt dit beleid niet.

Het verzoek om plaatsing in de EBI was afkomstig van de directie Heerhugowaard. De BPG was op dat moment wel degelijk een trap onder de EBI, hetgeen regelmatig volgt uit de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Regeling Spog). 

De toezichtmaatregelen zijn dubbelop. Het doel van de toezichtmaatregelen was telkens gelijk geweest. Het BPG-regime ondervangt de maatregelen van de GVM-lijst.

Dat onderstreept dat sprake is van een onzorgvuldige beslissing.

Ter zitting heeft klager verklaard dat hij bij de directie heeft aangegeven dat er onjuiste beweringen waren gedaan. Er is nooit een telefoon aangetroffen en de contrabande betrof een usb en een laptop voor de cassatieprocedure, waarvoor hij toestemming had gekregen. Er zijn kaders en er is een circulaire voor het opleggen van toezichtmaatregelen, maar er zijn toezichtmaatregelen opgelegd die niet in de circulaire staan of die bij de status ‘hoog’ horen. De toezichtmaatregelen waren ingrijpend en hadden een impact op klager en zijn familie. Klager heeft de eerste paar maanden tijdens zijn verblijf in de BPG in een isolement verbleven.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

De directeur heeft in zijn verweerschrift op het beklag aangevoerd dat de klacht van klager op 16 maart 2020 is ingeboekt waardoor de termijn van zeven dagen waarbinnen beklag mogelijk is, is overschreden.

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. De beslissing waarover klager zich beklaagt dateert van 6 maart 2020. Het klaagschrift is gedateerd op 12 maart 2020 en is blijkens een stempel op het klaagschrift, op 16 maart 2020 ontvangen door de administratie van de Commissie van Toezicht. Klager heeft, gelet op het voorgaande, niet tijdig beklag ingesteld. Namens klager is aangevoerd dat hij de klacht binnen de klachttermijn heeft ingediend, namelijk op 12 maart 2020. Klager kan zijn klacht niet indienen via de e-mail. Het kan aan klager niet worden tegengeworpen dat de post na de klachttermijn is ontvangen. De beroepscommissie is van oordeel dat, uitgaande van de juistheid van indiening op 12 maart 2020, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest en dat sprake is van een relatief geringe termijnoverschrijding. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de termijnoverschrijding in deze zaak verschoonbaar moet worden geacht. 

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie gaat voorbij aan hetgeen de directeur stelt ten aanzien van de procedure bij de beklagcommissie, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen geldt, op grond van jurisprudentie van de beroepscommissie het volgende: a. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen; b. De directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen; c. De directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van klager op de GVM-lijst; en d. De directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de toezichtmaatregelen.

De beroepscommissie stelt vast dat toezichtmaatregelen die horen bij de GVM-status ‘hoog’ zijn opgelegd naast toezichtmaatregelen die horen bij de GVM-status ‘verhoogd’, de status waarop klager is geplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon de directeur slechts de toezichtmaatregelen opleggen die passen bij de GVM-status die een gedetineerde heeft, in dit geval ‘verhoogd’.  De directeur heeft verwezen naar de GRIP-rapportage en naar incidenten die zich in 2019 hebben voorgedaan. De beroepscommissie stelt vast dat uit de GRIP-rapportage van 28 oktober 2019 blijkt dat sprake is van een status ‘verhoogd’. Deze rapportage kan daarom de maatregelen die passen bij een status ‘hoog’ niet zonder meer rechtvaardigen. Voor zover de directeur ter verdere onderbouwing verwijst naar de incidenten die zijn beschreven in 2019, geldt dat deze al bekend waren ten tijde van de GRIP-rapportage van 28 oktober 2019 en dat deze toen kennelijk niet tot het opleggen van meer maatregelen hebben geleid. Dan blijft over de informatie van 30 januari 2020, waaruit zou blijken dat er een vluchtpoging zou worden ondernomen. De beroepscommissie is van oordeel dat deze informatie bij de beoordeling door de directeur mocht worden betrokken. Deze informatie rechtvaardigt echter niet het zonder meer opleggen van extra maatregelen passend bij de status ‘hoog’. Daar komt bij dat bij het opleggen van deze maatregelen, niet is gebleken van een zorgvuldige belangenafweging. Zo is niet kenbaar dat de visie van klager, die wel is gehoord, bij de beslissing van de directeur is meegewogen. Ook is niet kenbaar waarom alle maatregelen werden opgelegd en waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van minder maatregelen. Het betrof een verlenging van de maatregelen die eerder waren opgelegd. Naarmate bedoelde maatregelen langer duren, gaan bij de benodigde belangenafweging klagers belangen zwaarder wegen en dient de noodzaak tot voortzetting van de maatregelen met voldoende argumenten en relevante feiten en omstandigheden te worden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De noodzaak tot voortzetting van alle maatregelen is onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat sommige maatregelen dubbel zijn opgelegd, zoals dagelijkse en wekelijkse cel inspectie en dagelijkse en wekelijkse fouillering. De beslissing van de directeur getuigt kortom niet van een degelijke en kenbare belangenafweging.

De gegeven schriftelijke motivering en toelichting ter zitting kunnen, alles afwegende, naar het oordeel van de beroepscommissie de bestreden beslissing onvoldoende dragen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

 

Deze uitspraak is op 1 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. E. Dinjens, voorzitter, U.P. Burke en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven