Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5540/GA, 27 september 2021, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5540/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 27 september 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van vier dagen, vanwege groepsontwrichtend gedrag en het onvoldoende samenwerken met het personeel, ingaande op 22 september 2019 (VU-2019-1811);

b.         de verlenging van een ordemaatregel van dag- en nachtobservatie middels cameratoezicht in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, vanwege suïcidegevaar, ingaande op 19 september 2019 (VU-2019-1857);

c.         de verlenging van een ordemaatregel van afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel met dag- en nachtobservatie middels cameratoezicht, voor de duur van zeven dagen, vanwege zorgen om klagers welzijn, gezondheid en veiligheid, ingaande op 26 september 2019 (VU-2019-1856).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 9 december 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit was ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op de schriftelijke aantekening van de mondelinge uitspraak staat geen duidelijke beslissing aangegeven. Bij de beklagcommissie is enkel naar de rapportage van de gedragsdeskundige gekeken. Klager heeft deze gedragsdeskundige echter nooit ontmoet en voor hem is het ook niet duidelijk of dit een psycholoog betrof. Deze vraag heeft klager ter beklagzitting gesteld, maar deze vraag is niet beantwoord. Aan alle klachten is maar weinig aandacht besteed en er is aan klager niet om een toelichting gevraagd. Daarnaast worden in de verweerschriften van de directeur zaken benoemd die niet zijn onderbouwd. Klager wenst hiervan de argumentatie en rapportages te ontvangen. Voorts is de ordemaatregel van 23 september 2019 vervalst en wordt klager gediscrimineerd door de persoon die heeft getekend voor de uitreiking van de ordemaatregelen.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Opmerkingen vooraf

De beroepscommissie constateert dat onder het kopje ‘De beslissing’ in de uitspraak van de beklagcommissie drie andere beklagkenmerken zijn genoemd – te weten VU-2019-2078, VU-2019-2163 en VU-2019-215 – dan die in onderhavig geval aan de orde zijn. De beroepscommissie vat dit op als een kennelijke schrijffout en leest hiervoor VU-2019-1811, VU-2019-1856 en VU-2019-1857 in de plaats.

De beroepscommissie constateert verder dat de directeur in zijn verweerschrift in de beklagprocedure inzake het beklag onder a. spreekt over gebeurtenissen van 21 en 22 oktober 2019, terwijl de ordemaatregel op 22 september 2019 is opgelegd. Uit de uitspraak van de beklagcommissie volgt verder dat de verweerschriften van de directeur inzake het beklag onder b. en c. dienen te worden omgedraaid. Daarbij constateert de beroepscommissie dat in het (correcte) verweerschrift in de beklagprocedure ten aanzien van het beklag onder b. wordt gesproken over een incident van 23 september 2019, terwijl de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel op 19 september 2019 is genomen. Ten aanzien van het beklag onder c. spreekt de directeur over een beslissing van 26 oktober 2019, terwijl de verlenging van de ordemaatregel dateert van 26 september 2019. De beroepscommissie gaat ten aanzien van alle klachten uit van de data zoals vermeld in de schriftelijke mededelingen van de (verlengde) ordemaatregelen.

Inhoudelijke beoordeling

Beklag a.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Aan klager is onderhavige ordemaatregel opgelegd, omdat hij groepsontwrichtend gedrag vertoonde en onvoldoende samenwerkte met het personeel. Zowel uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel als uit de inlichtingen van de directeur in de beklagprocedure volgen diverse concrete voorbeelden - zoals het bemoeien met afspraken die medewerkers met andere gedetineerden hebben gemaakt en het telkens aanraken van medegedetineerden - die voornoemde conclusie voldoende onderbouwen. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b. en c.

De directeur is, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Pbw, in samenhang bezien met artikel 23, eerste lid, van de Pbw, bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit – voor zover hier van belang – noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, dan wel indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de betrokken gedetineerde.

Op grond van artikel 34a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 van de Pbw (oud, thans artikel 21 van de Pbw) of in een Extra Beveiligde Inrichting als bedoeld in (thans:) artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de Pbw is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is.

Ten tijde van de opgelegde ordemaatregelen verbleef klager in het Penitentiair Psychisch Centrum te Vught, hetgeen een individueel regime kent. Het cameratoezicht is bij beide verlengingen op grond van artikel 34a van de Pbw opgelegd in verband met klagers welzijn, gezondheid, veiligheid en het suïcidegevaar. Daarbij is klager bij de verlenging op 26 september 2019 zeven dagen in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel geplaatst.

Uit de stukken volgt dat ten tijde van de verlenging van de ordemaatregel van 19 september 2019 het behandelteam de zelfcontrole van klager over suïcidale impulsen onvoldoende vertrouwde en het daarnaast belangrijk vond om meer te weten te komen over klagers voorgeschiedenis en toestandsbeeld. Op basis van het advies van het behandelteam heeft de directeur het cameratoezicht verlengd. Ten tijde van de verlenging van de ordemaatregel van 26 september 2019 weigerde klager afspraken te maken met de behandelaren rondom het niet plegen van suïcide. Klager stelde dit enkel te doen als zijn medicatie werd verlaagd, waarmee het behandelteam niet akkoord is gegaan, nu dat een gevaar voor klager en zijn omgeving zou vormen. Daarnaast waren er zorgen om klagers welzijn en gezondheid. Het was belangrijk dat klagers omgeving rustig bleef en dat via cameratoezicht klagers gezondheid en veiligheid kon worden gevolgd. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie de noodzaak voor de verlengingen van het cameratoezicht ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van klager, alsook de noodzaak tot de plaatsing in afzondering ter bescherming van klager voldoende gebleken. De beslissingen van de directeur kunnen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag a., b. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging en aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 27 september 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven