Onderwerp: Bezoek-historie

Wnb; vergunning baggeren en storten havens Oosterscheldekering
Vaststellingsdatum:01-06-2021Geldigheid:01-06-2021 t/m 31-03-2025Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte ,

Op 12 februari 2021 heeft u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aangevraagd voor het baggeronderhoud van de havens bij de Oosterscheldekering en het verspreiden van de vrijgekomen baggerspecie op een vijftal locaties in de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta.

Bij mail van 31 maart 2021 heb ik de ontvangst van uw aanvraag bevestigd.

Met de hiervoor genoemde mail heb ik u verzocht om de aanvraag aan te vullen. De gevraagde aanvulling heb ik op 20 april 2021 van u ontvangen.

Ik verleen u hierbij de gevraagde vergunning.

In dit besluit vindt u de inhoudelijke overwegingen die eraan ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen maken onderdeel uit van dit besluit.

1 AANVRAAG

1.1. Onderwerp

Omdat de benodigde nautische diepte op dit moment niet wordt bereikt, moet een zestal (werk)havens bij de Oosterscheldekering gebaggerd worden. Het gaat om achterstallig regulier onderhoud en betreft de Betonhaven-Toegangsgeul, de Jacobahaven, de Noordland Binnenhaven en de Roggenplaathaven (deze liggen aan de oostkant van de Oosterscheldekering), alsmede de Noordland Buitenhaven en de Vluchthaven Neeltje Jans (deze liggen aan de westzijde van de kering). Het meest urgent is de situatie voor de Vluchthaven Neeltje Jans vanwege het veiligheidsrisico op de nu nog aanwezige (en te verwijderen) strandjes in de Vluchthaven en vanwege een in 2023 geplande deurwissel.

De vrijgekomen baggerspecie wordt op vijf locaties verspreid. Drie hiervan liggen in de Oosterschelde (Roompot noord, Roompot zuid en Schaar binnen) en twee in de Voordelta (Roompot buiten en Schaar buiten). Het verspreiden van de baggerspecie waarvoor één of twee schepen worden ingezet, zal plaatsvinden door middel van de methodiek 'klappen'. De hoeveelheid baggerspecie verschilt per stortlocatie. In totaal gaat het om 1.267.000 m3 waarvan 614.965 m3 in de Oosterschelde verspreid wordt. Dat is ruim boven de 3.000 m3 waarvoor krachtens het Natura 2000-beheerplan Deltawateren, deelplan Oosterschelde, een vrijstelling van de vergunningplicht geldt. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van de vrijstelling voor baggeren en storten in het Natura 2000-beheerplan Voordelta, omdat de voorgenomen werkzaamheden voorzien in een andere werkwijze en een andere locatie in de Voordelta dan die waarvoor de vrijstelling geldt1.

De bagger- en stortwerkzaamheden worden in drie winterperiodes (tussen 1 oktober en 31 maart) uitgevoerd, te beginnen met winter 2021/2022. De derde en laatste serie van werkzaamheden vindt plaats in de winter 2023/2024. Afhankelijk van de locatie duren de werkzaamheden 8 tot 27 weken. Er wordt in beginsel overdag en maximaal 60 uur per week gewerkt.

Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteit verwijs ik naar de aanvraag en de bijlagen daarbij.

1.2. Bevoegdheid

Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, sub a onder 2°, van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.

De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.

1.3. Vergunningplicht

De aangevraagde activiteit kan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta, significant gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.

1.4. Beoordeling van projecten

1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen

De activiteit waarvoor u een vergunning aanvraagt, is een project in de zin van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb dat, omdat het, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.

De door u voorgenomen activiteiten – het betreft baggeren en verspreiden van baggerspecie – zijn te beschouwen als één project, omdat zij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

1.4.2. Passende beoordeling

Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een passende beoordeling (hierna: PB) heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta.

In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.

2 BEOORDELING

2.1 Afbakening

Gebied

Het baggeren en storten van sediment vindt plaats in en nabij de havens van de Oosterscheldekering, zowel aan de binnenzijde van de kering in relatie tot het Natura 2000-gebied Oosterschelde als aan de zeezijde van de kering in relatie tot het Natura 2000-gebied Voordelta.

Gevolgen

Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:

  • Sedimentatie;

  • Vertroebeling;

  • Verdieping (alleen bij/in de Betonhaven);

  • Visuele verstoring bovenwater;

  • Verstoring door onderwatergeluid.

Natuurwaarden

De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:

Natura 2000-gebied Oosterschelde

  • Habitattypen: H1160 Grote baaien;

  • Habitatrichtlijnsoorten: H1103 Fint, H1340 Noordse woelmuis, H1351 Bruinvis, H1364 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond;

  • Vogelrichtlijnsoorten

  • Broedvogels: A081 Bruine kiekendief, A132 Kluut, A137 Bontbekplevier, A138 Strandplevier, A191 Grote stern, A193 Visdief, A194 Noordse stern, A195 Dwergstern en 3 broedvogels die in de Oosterschelde foerageren, maar voor andere Natura 2000-gebieden in de Zuidwestelijke Delta zijn aangewezen2;

  • Niet-Broedvogels: A004 Dodaars, A005 Fuut, A007 Kuifduiker, A017 Aalscholver, A069 Middelste zaagbek, A048 Bergeend, A130 Scholekster, A132 Kluut, A137 Bontbekplevier, A138 Strandplevier, A140 Goudplevier, A141 Zilverplevier, A142 Kievit, A143 Kanoetstrandloper, A144 Drieteenstrandloper, A149 Bonte strandloper, A157 Rosse grutto, A160 Wulp, A161 Zwarte ruiter, A162 Tureluur, A164 Groenpootruiter, A169 Steenloper en 3 niet-broedvogels die in de Oosterschelde foerageren, maar voor andere Natura 2000-gebieden in de Zuidwestelijke Delta zijn aangewezen3.

Natura 2000-gebied Voordelta:

  • Habitattypen: H1110B Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone);

  • Habitatrichtlijnsoorten: H1095 Zeeprik, H1099 Rivierprik, H1102 Elft, H1103 Fint, H1351 Bruinvis, H1364 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond;

  • Vogelrichtlijnsoorten

  • Niet-Broedvogels: A001 Roodkeelduiker, A005 Fuut, A007 Kuifduiker, A017 Aalscholver, A034 Lepelaar, A063 Eidereend, A065 Zwarte zee-eend, A069 Middelste zaagbek, A177 Dwergmeeuw, A191 Grote stern en A193 Visdief.

De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').

Conclusie afbakening

Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.

2.2 Mogelijke effecten en mitigatie

Hieronder worden de effecten per habitattype dan wel soort en per Natura 2000-gebied besproken.

2.2.1 Habitattypen

Natura 2000-gebied Oosterschelde

H1160 Grote baaien

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verdieping of bedekking van het habitattype Grote baaien uitgesloten zijn, omdat de Oosterschelde ook zonder bagger- en verspreidingswerkzaamheden een dynamisch systeem is waar vanuit de Noordzee jaarlijks ongeveer 1 miljoen m3 slib binnenkomt, binnen dit dynamische systeem de relatief geringe en lokale extra sedimentatie als gevolg van de verspreidingswerkzaamheden beperkt is (de sedimentatie is op hoger gelegen delen minder dan 10 mm en alleen op het smalle intergetijdengebied rond de Roggenplaathaven 5-15 mm), de bodemfauna zich binnen enkele jaren zal herstellen en er geen blijvende effecten op het habitattype Grote baaien te verwachten zijn.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit' voor het habitattype Grote baaien in het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Tevens ben ik van mening dat de bagger- en stortwerkzaamheden de verbeteringsdoelstelling voor dit habitattype niet in de weg staan.

Natura 2000-gebied Voordelta

H1110B Permanent overstroomde zandbanken (Noordzee-kustzone)

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verdieping of bedekking voor het habitattype Permanent overstroomde zandbanken uitgesloten zijn, omdat er door het verspreiden van baggerspecie lokaal een effect is op de bodem en binnen het dynamische systeem dit zich binnen enkele jaren zal herstellen (herstel na een verstoring zoals een storm of een mechanische ingreep vindt relatief snel plaats), zodat er geen blijvende effecten te verwachten zijn (structuur en functie blijven ongewijzigd).

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de activiteit er niet toe leidt dat de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud oppervlakte en kwaliteit' voor het habitattype Permanent overstroomde zandbanken in het Natura 2000-gebied Voordelta niet langer gehaald kan worden. Ook de compensatieopgave voor dit habitattype (opgelegd vanwege de aanleg van Maasvlakte 2) loopt geen gevaar, omdat de verspreidingslocaties voor baggerspecie niet binnen de begrenzing van het Bodembeschermingsgebied gelegen zijn.

Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende habitattypen is uit te sluiten.

Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het baggeren en verspreiden van baggerspecie op de genoemde habitattypen plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschriften 12 en 13, alsmede 16 tot en met 18).

2.2.2. Habitatrichtlijnsoorten

Natura 2000-gebied Oosterschelde

H1103 Fint

De PB concludeert dat significant negatieve effecten voor de Fint als gevolg van vertroebeling uitgesloten zijn, omdat bij het baggeren en het verspreiden van de baggerspecie sprake is van tijdelijke en lokale vertroebeling, de Fint een mobiele soort is die de locatie met tijdelijke vertroebeling en/of verstoring kan vermijden, en de soort na 2015 niet meer in de Oosterschelde is waargenomen.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de activiteit het (op termijn) realiseren van de instandhoudingsdoelstelling voor Fint in het Natura 2000-gebied-Oosterschelde niet in de weg staat.4

H1340 Noordse woelmuis

De PB concludeert dat significant negatieve effecten voor de Noordse woelmuis als gevolg van visuele verstoring uitgesloten zijn, omdat noordse woelmuizen zijn waargenomen in de Westenschouwense Inlaag, deze achter de zeedijk ligt en het leefgebied van de Noordse woelmuis zich daardoor buiten de invloedssfeer van het project bevindt.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat uitvoering van het project niet betekent dat de instandhoudingsdoelstelling 'Uitbreiding omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie' voor de Noordse woelmuis in het Natura 2000-gebied Oosterschelde nier meer gehaald kan worden. Gezien de hiervoor beschreven ligging van het leefgebied ten opzichte van de locatie van de werkzaamheden kan nog altijd aan beide verbeterdoelstellingen voor deze habitatsoort worden voldaan.

H1351 Bruinvis, H1364 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond

De PB concludeert dat significant negatieve effecten van visuele verstoring van Grijze zeehond en Gewone zeehond5 uitgesloten zijn, omdat de werkzaamheden ver verwijderd zijn van de meest nabije rustplaatsen van zeehonden (meest nabij is de Roggenplaat) en te allen tijde buiten de verstoringsafstand van 1.200 meter vallen. Bovendien zijn rustende zeehonden gewend aan een regelmatig verstoringbron en is de verstoringsafstand van een baggerschip minder groot, omdat deze verstoringsbron zich traag en voorspelbaar verplaatst.

De PB concludeert tevens dat significant negatieve effecten voor zeehonden en bruinvissen als gevolg van verstoring door onderwatergeluid uitgesloten zijn, omdat er geen sprake is van continu geluid en geen impulsgeluid (de geluidsproductie valt binnen de natuurlijke bandbreedte van het achtergrondgeluid onder water), de werklocaties alle in of nabij vaargeulen liggen, het gebied in de directe omgeving van de verspreidingslocaties geen bijzondere betekenis heeft voor zeehonden, zeehonden en bruinvissen mobiel zijn en weg kunnen zwemmen.

Ik onderschrijf beide conclusies en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor Bruinvis, Gewone Zeehond en Grijze zeehond in het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Voor wat betreft de visuele verstoring stel ik vast dat de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de zoogperiode (mei-juli) en de verharingsperiode (augustus-september) van de Gewone zeehond, maar binnen de zoogperiode (december-maart) en deels ook binnen de verharingsperiode (maart-april) van de Grijze zeehond. Met het aanhouden van de verstoringsafstand van 1.200 meter tot zogende, rustende en/of ruiende grijze zeehonden kan echter verstoring worden voorkómen. Wat de verstoring door onderwatergeluid aangaat stel ik vast dat het geluid van de schroeven, anders dan bij heien (impulsgeluid), niet zal leiden tot (een kans op) een tijdelijke gehoorbeschadiging (Temporary Treshold Shift, TTS) of een permanente gehoorbeschadiging (Permanent Treshold Shift, PTS) voor zeehonden en bruinvissen.

Natura 2000-gebied Voordelta

H1095 Zeeprik, H1099 Rivierprik, H1102 Elft en H1103 Fint

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van vertroebeling, onderwatergeluid of visuele verstoring voor Zeeprik, Rivierprik, Elft en Fint uitgesloten zijn, omdat vissen mobiele soorten zijn die locaties met tijdelijke vertroebeling en/of verstoring kunnen vermijden als deze als hinderlijk worden ervaren. Bovendien zijn de verspreidingslocaties niet van bijzonder belang voor deze vissen, omdat er via de Oosterschelde geen verbinding met voortplantingsgebieden is.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat uitvoering van de activiteit niet inhoudt dat de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie' voor alle vier vissoorten in het Natura 2000-gebied Voordelta niet gehaald kunnen worden. Gezien de in de PB aangeduide geringe betekenis van de verspreidingslocaties staan de werkzaamheden het bereiken van de verbeterdoelstelling voor deze vier vissoorten niet in de weg.

H1351 Bruinvis 6 , H1364 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring voor Grijze zeehond en Gewone zeehond uitgesloten zijn, omdat de werkzaamheden over het algemeen ver verwijderd zijn van de belangrijkste rustplaatsen en te allen tijde buiten de (conservatieve) verstoringsafstand van 800 meter vallen. Een uitzondering vormen de werkzaamheden in de Vluchthaven waardoor zeehonden tijdelijk geen gebruik kunnen maken van de artificiële structuren (de vlonders die deel uitmaken van de zeewierboerderij en/of mosselhangculturen) bij de Buitenhaven Neeltje Jans. Er zijn echter in de omgeving voldoende andere natuurlijke rustplaatsen voor zeehonden.

De PB concludeert tevens dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring door onderwatergeluid voor Grijze zeehond, Gewone zeehond en Bruinvis uitgesloten zijn, omdat de werklocaties alle in of nabij vaargeulen liggen, het door de werkzaamheden veroorzaakte onderwatergeluid mogelijk een lokaal effect kan hebben op een individueel voorbij zwemmende zeehond of bruinvis, deze soorten al regulier blootgesteld zijn aan het door de schroeven van voorbij varende schepen veroorzaakte onderwatergeluid, zeehonden en bruinvissen mobiel zijn en voor de duur van de werkzaamheden weg kunnen zwemmen naar andere locaties.

Ik onderschrijf beide conclusies en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie' voor Grijze zeehond en de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie ten behoeve van een regionale populatie van tenminste 200 exemplaren in het Deltagebied' voor Gewone zeehond in het Natura 2000-gebied Voordelta. Ter voorkóming van visuele verstoring tijdens de meest gevoelige perioden van de Grijze zeehond (de werp– en zoogperiode en de verharingsperiode) moet ook voor de Voordelta een verstoringsafstand van 1.200 meter worden aangehouden. Met betrekking tot verstoring door onderwatergeluid teken ik aan dat er ook voor de Voordelta geen kans is op gehoorbeschadiging (TTS of PTS) van zeehonden en met name bruinvissen.

Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Habitatrichtlijnsoorten is uit te sluiten.

Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het baggeren en verspreiden van baggerspecie op de Grijze zeehond plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 19).

2.2.3. Vogelrichtlijnsoorten

Broedvogels

Natura 2000-gebied Oosterschelde

Kluut, Bontbekplevier, Strandplevier, Grote stern, Visdief, Dwergstern, Bruine kiekendief en Noordse stern

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van vertroebeling voor broedvogels uitgesloten zijn, omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (van 1 april tot 15 augustus) van de Delta-breed en specifiek voor de Oosterschelde aangewezen broedvogels aangezien de werkzaamheden in elk van de drie jaren ná 30 september zullen starten en uiterlijk in maart zullen eindigen.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben oordeel dat de uitvoering van de activiteit niet betekent dat de instandhoudingsdoelstellingen – hetzij de Delta-brede doelstellingen hetzij de specifiek voor de Oosterschelde geformuleerde doelstellingen – voor genoemde broedvogels niet meer gehaald kunnen worden. Ik teken daarbij aan dat alle hiervoor genoemde broedvogels een doelstelling hebben voor behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een per broedvogelsoort verschillend aantal broedparen.

Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken broedvogels is uit te sluiten.

Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het baggeren en verspreiden van baggerspecie op broedvogels optreden, verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 18).

Niet-Broedvogels

Natura 2000-gebied Oosterschelde

Bodemdier etende vogels 7

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van bedekking van de bodem voor bodemdier etende niet-broedvogels op slikken uitgesloten zijn, omdat alleen bij de Roggenplaathaven enig materiaal (het gaat op sommige plaatsen om een laagdikte van 0,5-1,5 mm) op de bodem van potentieel waardevolle ecotopen terecht komt, de opslibbingssnelheid in de verspreidingsperiode van circa 11 weken beperkt is (netto maximaal 0,2 mm per dag), onder dergelijke omstandigheden het grootste deel van het bodemleven zal overleven, het een zeer beperkt deel van het totale intergetijdengebied in de Oosterschelde betreft en het gebied geen deel uitmaakt van de kerngebieden met hoge waarde voor foeragerende vogels zodat de lokale bedekking van de bodem niet leidt tot een lagere draagkracht van het gebied als foerageergebied voor vogels.

De PB concludeert tevens dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring voor bodemdier etende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat de baggerschepen gebruik maken van bestaande vaarroutes waar al regelmatig scheepvaartverkeer plaatsvindt, de in de omgeving van vaarroutes foeragerende vogels al gewend zijn aan scheepvaart, het een deel van de Oosterschelde betreft waar al veel verstoring (campings, strandjes, jachthaven) aanwezig is en er voldoende andere foerageergebieden beschikbaar zijn zodat het tijdelijk verstoren van de locatie van beperkt belang nabij de vaarroute niet zal leiden tot een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelststellingen van deze niet-broedvogels.

Ik onderschrijf beide conclusies en ben van mening dat de uitvoering van de activiteit gezien het tijdelijke karakter ervan en het relatief geringe belang van het verspreidingsgebied als foerageerplek er niet toe zal leiden dat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende niet-broedvogels niet meer gehaald kunnen worden. Naar mijn mening leidt dit project dan ook niet tot een verdere verlaging van de draagkracht voor deze niet-broedvogels in het Natura 2000-gebied Oosterschelde.

Visetende vogels 8

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring voor visetende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat visetende op openwater foeragerende vogels van de hele Oosterschelde als foerageergebied gebruik maken, zij in geval van verstoring gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere delen van de Oosterschelde waar op dat moment vis is, en er gezien het tijdelijke karakter van de verstoring geen sprake is van effecten op het behalen van de instandhoudingdoelstellingen van niet-broedvogels.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de activiteit geen belemmering oplevert voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling van de vijf visetende niet-broedvogels in het Natura 2000-gebied Oosterschelde die gesteld is op 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied' met een per soort verschillende draagkracht uitgedrukt in een gemiddeld aantal vogels (seizoensgemiddelde). Ik ben tevens van oordeel dat er geen sprake is van een verdere verlaging van de draagkracht van de Oosterschelde voor de betreffende viseters.

Op hoogwatervluchtplaatsen rustende vogels 9

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring voor niet-broedvogels op hoogwatervluchtplaatsen (hierna: hvp's) uitgesloten zijn, omdat er langs de Oosterscheldekering voldoende hvp's aanwezig zijn waar per locatie relatief weinig vogels van gebruik maken, de werkzaamheden op het water worden uitgevoerd en een voorspelbaar karakter hebben, er voldoende andere hvp's beschikbaar zijn en het tijdelijke verstoren van de locatie van beperkt belang nabij de werkzaamheden niet zal leiden tot een effect op het behalen van instandhoudingsdoelstellingen van niet-broedvogels.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende 17 niet-broedvogelsoorten in het Natura 2000-gebied Oosterschelde onverkort gehaald kunnen worden. Het tijdelijk ongeschikt worden van de meest nabijgelegen hvp's zal daarop geen blijvende negatieve invloed hebben.

Zichtjagers 10

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van vertroebeling voor zichtjagende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat een toename van zwevend stofgehalte met 10 mg/l bij een uitgangssituatie van 10-30 mg/l in het westelijk deel van de Oosterschelde nauwelijks invloed heeft op het doorzicht en van een verhoging met 10 mg/l slib hoogstens een beperkt effect op vangstsucces te verwachten is. Voor Dodaars, Fuut, Middelste zaagbek, Brilduiker, Kuifeend en Zeearend geldt dat voor de duur van de werkzaamheden een klein deel van het Natura 2000-gebied in beperkte mate in beperkte mate minder geschikt wordt als foerageergebied, maar ze zijn niet afhankelijk van dit deel van het gebied en kunnen naar andere locaties uitwijken. Aalscholvers hebben een beperkte gevoeligheid voor vertroebeling en gaan bij beperkt doorzicht van het water groepsgewijs vissen.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de tijdelijke beperking van het doorzicht niet betekent dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de 7 zichtjagers in het Natura 2000-gebied Oosterschelde niet meer gerealiseerd kunnen worden. Van een verdere verlaging van de draagkracht van het gebied voor deze niet-broedvogels is dan ook naar mijn oordeel geen sprake.

Natura 2000-gebied Voordelta

Zwarte zee-eend

De PB concludeert dat significant negatieve effecten voor zwarte zee-eenden als gevolg van verstoring of habitatverslechtering uitgesloten zijn, omdat de verspreidingslocaties gesitueerd zijn aan de randen van diepe geulen (onderdeel van een zeer dynamisch milieu met sterke eb- en vloedstroming) waar vooral kortlevende, snelgroeiende en snel reproducerende organismen zoals wormen en kleine kreeftachtigen leven, er om die reden geen sprake is van afdekking van het voedselhabitat van de Zwarte zee-eend en de soort daarnaast in grote delen van de Voordelta, inclusief het nabijgelegen Bodembeschermingsgebied, meerdere geschikte plekken heeft om te foerageren.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de uitvoering van de activiteit noch voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 9.700 vogels (midwinter aantal)' voor Zwarte zee-eend in het Natura 2000-gebied Voordelta noch voor het realiseren van de voor deze soort geformuleerde compensatieopgave vanuit de aanleg van de Tweede Maasvlakte een belemmering vormt.

In het intergetijdengebied foeragerende vogels 11

De PB concludeert dat significant negatieve effecten van verstoring van in het intergetijdengebied van de Voordelta foeragerende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat de baggerlocaties Noordland buitenhaven en Vluchthaven Neeltje Jans middels strekdammen en duinen afgescheiden zijn van het ondiepe en deels droogvallende gebied zodat geen verstoring te verwachten is, en de vaarroutes en verspreidingslocaties buiten de verstoringszone van enkele honderden meters liggen zodat er geen verstoring in het intergetijdengebied optreedt.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat uitvoering van de activiteit niet betekent dat de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied' voor de 3 betrokken niet-broedvogelsoorten in het Natura 2000-gebied Voordelta niet meer gehaald kunnen worden.

Visetende, op zicht jagende vogels 12

De PB concludeert dat significant negatieve effecten van verstoring van visetende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat zij in geval van verstoring op een bepaalde locatie gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere delen van de Voordelta waar op dat moment vis aanwezig is, en er voor visetende vogels gezien de beperkte verstoring en het tijdelijke karakter geen sprake is van effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van deze niet-broedvogels.

De PB concludeert tevens dat significant negatieve effecten als gevolg van vertroebeling voor visetende niet-broedvogels uitgesloten zijn, omdat voor de zichtjagende, visetende niet-broedvogels een klein deel van het Natura 2000-gebied in beperkte mate minder geschikt is als foerageergebied, deze soorten niet afhankelijk zijn van dit deel van het gebied, zij gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere locaties en de tijdelijke en beperkte toename van vertroebeling niet zal leiden tot effecten op de voedselbeschikbaarheid of afname van de aantallen vogels binnen het Natura 2000-gebied. Voor de Aalscholver geldt een beperkte gevoeligheid voor vertroebeling en zijn geen effecten te verwachten temeer daar aalscholvers bij beperkt doorzicht van het water groepsgewijs gaan vissen.

Ik onderschrijf beide conclusies en ben van mening dat uitvoering van de activiteit het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied' van de betreffende 6 niet-broedvogels in het Natura 2000-gebied Voordelta niet in de weg staat. Dat geldt evenzeer voor het realiseren van de voor Grote stern en Visdief geformuleerde compensatieopgave vanuit de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Deze wordt niet door dit project belemmerd.

Op hvp's rustende vogels

De PB concludeert dat significant negatieve effecten als gevolg van verstoring voor niet-broedvogels op hvp's uitgesloten zijn, omdat de werkzaamheden op water worden uitgevoerd, er langs de Oosterscheldekering veel hvp's aanwezig zijn, de hvp's nabij de Vluchthaven Neeltje Jans en de Noordland Buitenhaven van beperkt belang zijn, er voldoende andere hvp's overblijven en het tijdelijk verstoren van de locaties van beperkt belang niet leidt tot een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken niet-broedvogels.

Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de uitvoering van de activiteit niet ertoe leidt dat de instandhoudingsdoelstelling 'Behoud omvang en kwaliteit leefgebied' van niet-broedvogels in het Natura 2000-gebied Voordelta die gebruik maken van de hvp's, niet langer gehaald kunnen worden.

Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken niet-broedvogels is uit te sluiten.

Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het baggeren en verspreiden van baggerspecie op de genoemde niet-broedvogels optreden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschriften 14 en 16 tot en met 18).

2.3. Stikstofdepositie

Op 20 januari 2021 heeft een berekening plaatsgevonden met AERIUS Calculator (met kenmerk RPfFi4myUaSk). Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de hoogste bijdrage, namelijk 0,03 mol N/ha/j, wordt veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden Kop van Schouwen en Oosterschelde. Verder laat de berekening een bijdrage zien van 0,02 mol N/ha/j op het Natura 2000-gebied Voordelta respectievelijk 0,01 mol N/ha/j op de Natura 2000-gebieden Manteling van Walcheren, Grevelingen en Duinen Goeree & Kwade Hoek. De berekening baseert zich op de inzet van mobiele werktuigen. De PB geeft aan dat dit materieel verspreid over Nederland telkens opnieuw ingezet wordt voor verschillende projecten. Het zijn bestaande bronnen die een, in verhouding tot de totale achtergronddepositie, minieme deken veroorzaken welke qua ruimtelijke indeling vrijwel constant is. De inzet van het materieel betekent in feite het verschuiven van bestaande bronnen naar een nieuwe locatie, alwaar de inzet van het materieel leidt tot een minieme lokale tijdelijke depositieverhoging (in dit project maximaal 0,03 mol/ha/j). Door de verschuiving van bronnen die er voortdurend zijn, is er geen sprake van extra stikstofbelasting door dit afzonderlijke project. Omdat de werkzaamheden op geen één overbelaste stikstofgevoelige habitat leiden tot een (tijdelijke) depositie van meer dan 0,03 mol N/ha/ja gedurende 3 jaar en omdat er sprake is van de inzet van mobiele werktuigen concludeert de PB dat significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats uitgesloten zijn.

Ik onderschrijf deze conclusie. Op die basis geldt voor uw project een vrijstelling van de vergunningplicht voor stikstofdepositie.

2.4. Cumulatie

Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.

Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant negatief effect kan hebben op de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

De PB heeft mogelijke cumulatie met de hiernavolgende projecten onderzocht:

  1. Baggeren Zandkreekgeul

Voor het baggeren van sediment afkomstig uit de Zandkreekgeul en het verspreiden van sediment in de Oosterschelde is door LNV in 2020 een vergunning afgegeven. Deze vergunning geldt van 20 oktober 2020 tot en met 28 februari 2022. Volgens de voor het project opgestelde PB zijn er geen effecten op Natura 2000-waarden als gevolg van sedimentatie. Verder zijn er hoogstens lokale, tijdelijke effecten als gevolg van verstoring boven en onder water. Voor deze aspecten is er geen sprake van cumulatie met het project Oosterscheldekeringhavens (hierna: OSK havens). Waar het gaat om vertroebeling is in de PB geconcludeerd dat verhoging van het zwevend slibgehalte tijdelijk en lokaal is en dat vogels uitwijkmogelijkheden hebben. Ook voor vertroebeling is er geen sprake van cumulatie van effecten, omdat de beïnvloedingsgebieden van de projecten Zandkreekgeul en OSK havens geen overlap vertonen.

  1. Krammersluizen: Innovatieve Zoet-Zout Scheidingssysteem

Voor het vervangen van het huidige systeem van waterwisseling in de duwvaartsluizen van het Krammersluizencomplex door het Innovatieve Zoet-Zout Scheidingssysteem (IZZS) is in 2018 door LNV een vergunning afgegeven. Deze vergunning is geldig van 29 juni 2018 tot en met 15 maart 2029. Volgens de voor het project opgestelde PB leidt de geluidsbelasting ter plaatse van de broedkolonies en de leefgebieden van de Noordse woelmuis niet tot significant negatieve effecten. Verder treden bij de werkzaamheden een lokale waterkwaliteitsverandering en tijdelijke vertroebeling op. Gezien de beperkte omvang van de effecten, de grote afstand tot het beïnvloedingsgebied en de niet met de uitvoering van de werkzaamheden voor de OSK havens overlappende uitvoeringsperiode (de werkzaamheden voor IZZS mogen niet gedurende het stormseizoen – 1 oktober tot 15 april – worden uitgevoerd) is cumulatie van effecten voor de aspecten vertroebeling en verstoring uit te sluiten.

  1. Baggeren Sophiahaven

Eveneens in 2018 is door de Provincie Zeeland vergunning verleend voor het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden in de haventoegang van de Sophiahaven. Deze vergunning is geldig tot 31 december 2028. In de voor het project opgestelde voortoets zijn vertroebelingseffecten op voorhand uitgesloten, omdat de verondieping in de vaargeul naar de Sophiahaven voornamelijk bestaat uit zand en niet uit slib. Door uitvoering van het project Sophiahavens treden hooguit beperkte, tijdelijke en lokale verstoringseffecten op. Cumulatie met het project OSK havens is daarom voor de aspecten vertroebeling en verstoring uit te sluiten.

Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.

2.5. Monitoring/rapportage

Monitoring in de vorm van 'hand-aan-de-kraan' is nodig om vast te kunnen stellen of

  • de gestorte/verspreide hoeveelheden bodemmateriaal (in situ) binnen de totale hoeveelheid blijft waarvoor vergunning is aangevraagd;

  • de door de werkzaamheden optredende vertroebelingseffecten in omvang binnen de door de PB berekende bandbreedte blijven; en om

  • de mogelijkheid voor tussentijdse bijsturing te bieden.

De verplichting tot monitoring van de bagger- en stortwerkzaamheden in relatie tot de OSK havens heb ik opgenomen in de vergunningvoorschriften 20 tot en met 22.

Het opstellen en toezenden van de maandelijkse rapportages van de gebaggerde en gestorte/verspreide hoeveelheden bodemmateriaal (in situ), waar het gaat om de totale hoeveelheden en de per stortlocatie verspreide hoeveelheden, heb ik opgenomen in voorschrift 20.

De mogelijkheden om tussentijds bij te sturen als de maandelijkse rapporten daartoe aanleiding geven heb ik verwoord in voorschrift 21.

Het toezenden van het overzicht van de totale hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die in het kader van dit project gebaggerd en gestort/verspreid is, heb ik vastgelegd in voorschrift 22.

2.6. Conclusie

Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende rapportages en documenten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta.

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.

3 VOORSCHRIFTEN

Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Oosterschelde en Voordelta aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.

Algemeen

  1. Deze vergunning staat op naam van Rijkswaterstaat Zee en Delta (hierna: vergunninghouder) (of diens rechtsopvolger).

  2. Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.

  3. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.

  4. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen

  5. Het tijdstip waarop de vergunde activiteit daadwerkelijk wordt gestart, wordt minimaal 2 weken voor de aanvang ervan gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Team Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag).

  6. De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.

  7. Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.

  8. Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

  9. De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.

  10. Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, meldt de vergunninghouder dit uiterlijk binnen 1 week bij het bevoegd gezag.

  11. Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.

Nadere inhoudelijke voorschriften

Bagger- en stortwerkzaamheden

  1. Het te storten/verspreiden bodemmateriaal mag alleen afkomstig zijn van het onderhoud van de havens van de Oosterscheldekering.

  2. Het baggeren en storten/verspreiden van het bodemmateriaal moet worden uitgevoerd op de wijze en met de technieken zoals aangegeven in hoofdstuk 3 op blz. 5-8 van de PB.

  3. Vanuit de baggerlocatie wordt direct naar de verspreidingslocatie gevaren via de bestaande scheepvaartroutes.

  4. De schepen die gebruikt worden voor de stortwerkzaamheden, dienen een in werking zijnde en ingeschakelde real time plaatsbepalingssysteem (black box) aan boord te hebben. De bevoegde toezichthouders en medewerkers van het Cluster Natuurvergunningen mogen op elk moment in de tijd steekproefsgewijs, ter verificatie van de vergunning en de hierin opgenomen voorwaarden, om uitlezing van de black box van het (de) ingezette vaartuig(en) verzoeken. De vergunninghouder zal het bevoegde gezag binnen de door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk informeren over de resultaten van voornoemde uitlezing.

  5. De totale hoeveelheid te storten/verspreiden bodemmateriaal mag niet meer bedragen dan 1.267.000 m3 (in situ). Ook de per stortlocatie te verspreiden hoeveelheden bodemmateriaal mogen niet meer bedragen dan de aantallen zoals genoemd in tabel 3-2 op blz. 9-10 van de PB.

  6. Het bodemmateriaal mag alleen gestort/verspreid worden op de verspreidingslocaties Roompot noord, Roompot zuid, Roompot buiten, Schaar binnen en Schaar buiten. De ligging hiervan is aangegeven in figuur 3-4 op blz. 9 van de PB.

Ecologie

  1. Om effecten op zowel de primaire productie als op broedvogels te voorkómen mag het baggeren en storten/verspreiden van bodemmateriaal alleen plaatsvinden in de periode van 6 maanden (oktober tot en met maart).

  2. Bij laagwater wordt een afstand van 1.200 meter tot rustplaatsen van zeehonden aangehouden ten behoeve van voorkoming van verstoring tijdens de werp- en zoogperiode respectievelijk de verharingsperiode van de Grijze zeehond.

Rapportage

  1. De vergunninghouder maakt maandelijks vóór de 15e dag van de maand een rapport waarin een overzicht wordt gegeven van de hoeveelheid bodemmateriaal (in situ), zowel totaal als per stortlocatie, die in de daaraan voorafgegane maand is gebaggerd en gestort/verspreid. De vergunninghouder zendt de maandelijkse rapporten uiterlijk 4 weken na beëindiging van het uitvoeringsseizoen schriftelijk of per e-mail toe aan het bevoegd gezag.

  2. Het is aan de vergunninghouder zelf om zo nodig bij te sturen indien de maandelijkse rapporten daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij een (dreigende) overschrijding van de totale hoeveelheid te baggeren en te storten/verspreiden bodemmateriaal). De vergunninghouder informeert binnen vier weken schriftelijk of per e-mail het bevoegde gezag over de aard en omvang van de bijsturing.

  3. Na beëindiging van de werkzaamheden stelt vergunninghouder een overzicht op van de totale hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die is gebaggerd en gestort/verspreid. De vergunninghouder zendt deze gegevens uiterlijk twee weken na beëindiging van de werkzaamheden schriftelijk of per e-mail aan het bevoegd gezag.

Toezicht

  1. De vergunninghouder voert een administratie met daarin alle documenten die betrekking hebben op deze vergunning en op de naleving van de voorschriften, in het bijzonder de voorschriften 12 tot en met 22.

  2. De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.

  3. De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.

Looptijd en geldigheid

  1. De vergunning is geldig tot en met het moment dat de vergunde activiteit wordt beëindigd (zie voorschrift 10), en uiterlijk tot en met 31 maart 2025.

TER INFORMATIE

Op grond van afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.

Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.

Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

 

Hoogachtend,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:


MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied

 

BEZWAAR

Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Afdeling Juridische Zaken

Postbus 40219

8004 DE Zwolle

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. de dagtekening;

  3. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en

  4. de gronden van bezwaar.

Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.

 

PUBLICATIE BESLUIT

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt dit besluit openbaar op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.

Naar boven