Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7747/GA, 1 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7747/GA                                                 

Betreft [klager]            Datum 1 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 19 maart 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 27 juli 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU-2020-000560). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft het verzoek om algemeen verlof voor 13 maart 2020 tot en met 15 maart 2020 ingediend kort voordat de coronamaatregelen werden getroffen. Als gevolg van deze maatregelen konden de verloven geen doorgang vinden. Indien klagers verlofaanvraag was toegewezen, zou dit een uitgesteld verlof zijn geweest. Voor zover de beklagcommissie heeft overwogen dat het specifiek door klager verzochte verlof ten tijde van de afwijzende beslissing van de directeur niet meer kon worden gerealiseerd, stelt klager zich op het standpunt dat de directeur niet tijdig op klagers verlofaanvraag heeft beslist. Klager had hiervoor moeten worden gecompenseerd.

 

Standpunt van de directeur

De verlofbeslissing is op juiste gronden genomen en is niet onredelijk of onbillijk noch in strijd met (hogere) wet- en regelgeving. Klagers stelling dat zijn algemeen verlof geen doorgang kon vinden in verband met de coronapandemie kan geen stand houden. Met ingang van 14 maart 2020 waren alle verloven van gedetineerden opgeschort, om het risico op verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De verlofaanvraag van klager zag op de periode van 13 maart 2020 tot en met 15 maart 2020. Bij een toewijzende beslissing op klagers verzoek was aan hem gewoon algemeen verlof verleend.

Met betrekking tot klagers stelling dat de verlofbeslissing te laat is genomen, geldt dat klager na elk multidisciplinair overleg (mdo) door zowel de casemanager als zijn mentor op de hoogte is gehouden van de voortgang van zijn verlofaanvraag. Klager was voorafgaand aan de uitreiking van de afwijzende beslissing dan ook al bekend met de inhoud van de adviezen van het mdo en de vrijhedencommissie en de daarop gebaseerde beslissing van de directeur.

 

Uitgebrachte adviezen

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit niet in orde bevonden. Recent had klager voorwaarden overtreden en daarnaast was er tijdens – de beroepscommissie begrijpt – zijn deelname aan een penitentiair programma (PP) sprake van voortgezet crimineel handelen. Op 8 oktober 2019 is klager op heterdaad aangehouden vanwege verdenking van diefstal.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit klagers detentie- en re-integratieplan van 6 februari 2020 blijkt dat hij tijdens zijn deelname aan een PP de voorwaarden heeft geschonden door een locatieverbod te overtreden. Uit het schrijven van de politie volgt daarnaast dat een aanvaardbaar verlofadres ontbreekt en dat sprake was van voortgezet crimineel handelen. Uit dit alles kan worden afgeleid dat sprake is van een recidiverisico, een risico op letselschade en een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Dat maakt het verlenen van verlof onverantwoord.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 20 maart 2012 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden met aftrek. Daarnaast heeft hij een gevangenisstraf van drie jaar en elf maanden ondergaan, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, wegens – zakelijk weergegeven – (het medeplegen van) wederrechtelijke vrijheidsberoving, (zware) mishandeling en gekwalificeerde diefstal. Op 15 oktober 2020 is hij in vrijheid gesteld.

Het beklag richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag na zijn terugplaatsing in de inrichting, omdat klagers deelname aan een PP was beëindigd.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat – kort gezegd – de directeur zijn beslissing heeft genomen op het moment dat de door klager verzochte verlofdatum al was verstreken. Om die reden was volgens de beklagcommissie het belang aan klagers klacht komen te ontvallen. De beroepscommissie kan zich niet met dat oordeel verenigen. Het algemeen verlof is bedoeld om de gedetineerde voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. In dat kader worden algemeen verloven verleend aan de hand van een verlofschema, dat in overleg met de gedetineerde wordt vastgesteld, waarbij, indien mogelijk, evengoed ruimte bestaat om van dit schema af te wijken en het algemeen verlof op een ander moment te doen plaatsvinden. Tegen deze achtergrond had klager belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn klacht. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de stukken blijkt dat klagers deelname aan een PP bij beslissing van 10 oktober 2019 is beëindigd, omdat hij een locatieverbod had overtreden en zich daarmee niet aan de aan het PP verbonden voorwaarden had gehouden. Daarnaast werd hij verdacht van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Vanwege deze omstandigheden heeft het OM negatief geadviseerd ten aanzien van klagers (eerste) verzoek om algemeen verlof. Ook de politie heeft in deze omstandigheden – kennelijk – aanleiding gezien om het verlofadres niet in orde te bevinden.

Mede gelet op het feit dat het onderhavige verzoek om algemeen verlof klagers eerste verlofaanvraag betrof, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze de afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b, d en j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kon de beslissing van de directeur dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag daarom ongegrond verklaren.

Voor zover klager stelt dat er te laat op de verlofaanvraag is beslist, overweegt de beroepscommissie dat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Klager is hierdoor niet in zijn belangen geschaad, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de weigering van het verlof is overwogen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 1 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven