Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19913/GB, 21 april 2021
Uitspraakdatum:21-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/19913/GB

 

 

Betreft [Klager]

Datum 21 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 3 februari 2021 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 13 oktober 2020 op eigen initiatief de Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) aangevraagd. Deze is vanwege de coronacrisis echter pas gestart op 9 december 2020. Klager heeft tevens de training ‘Aan de bak’ op vrijwillige basis aangevraagd. Ten aanzien van de re-integratie is alles vanuit klagers kant gekomen. Als klager zelf niets had gedaan, was er in dat kader helemaal niets gebeurd. Ambulante behandeling is klager nooit in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein aangeboden. Dat klager nog niet met een ambulante behandeling is gestart, komt ook omdat dit pas bij aanvang van het PP nodig zou zijn.

Ten aanzien van het geweldsincident in januari 2021 heeft de inrichting klager op eigen houtje veroordeeld, zonder hoor en wederhoor of überhaupt bewijs. Het heeft er alle schijn van dat het geweldsincident, waar klager part noch deel aan had, hem zodanig wordt verweten dat om die enkele reden er, ondanks alle positieve rapporten en adviezen, negatief door de vrijhedencommissie (VC), en dus door het Openbaar Ministerie (OM), is geadviseerd. Klager is als getuige gehoord in het politieonderzoek naar het incident, maar klager is geen verdachte in deze kwestie. Dat is hij ook nimmer geweest en zal hij ook niet worden. Na het geweldsincident is alle lof die klager ontving geheel gedraaid: klager werd voorgedragen voor een (straf)overplaatsing, hem werd een ordemaatregel opgelegd, hij is gedegradeerd (daartegen heeft klager beklag ingesteld), de casemanager werd gewijzigd en klager is daadwerkelijk overgeplaatst, en dat op basis van de tot op heden niet-vrijgegeven beelden en audio-opnamen. Klagers raadsman heeft om vrijgave en inzage daarvan verzocht, maar tot op heden nul op het rekest gekregen. Klager ontkent ten stelligste ook maar iets met het incident van doen te hebben gehad en hij weet zich daarin gesteund door de recherche. Ten aanzien van het bellen met de media geeft klager aan dat hij er niet van op de hoogte was dat hiervoor toestemming van de directeur nodig was.

De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP. Het OM was eerder ook positief. Ten aanzien van het advies dat het OM nu heeft afgegeven, geldt dat het OM op basis van foutieve informatie van de VC negatief heeft geadviseerd. De VC stelt namelijk ten onrechte dat klager zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden, terwijl in de promotiebeslissing d.d. 14 januari 2021 louter positief over klagers gedrag binnen de inrichting wordt gesproken. Klager heeft zich altijd 100% ingezet tijdens zijn detentie. Uit het detentie- en re-integratieplan volgt ook dat klagers gedrag en inzet als gewenst worden beoordeeld. Klagers motivatie en goede gedrag worden tot slot onderbouwd en onderstreept door de door klager behaalde (negen) getuigschriften.

Daarnaast is van belang dat klager al werk heeft geregeld voor tijdens het PP. Klager merkt tot slot op dat de reclassering het recidiverisico niet als gemiddeld tot hoog heeft ingeschat, zoals verweerder stelt, maar als laag.

In een PP wordt een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid verwacht en juist op dit punt heeft klager in de afgelopen periode laten zien die verantwoordelijkheid aan te kunnen. Klager heeft diverse bewijsstukken overgelegd.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege zijn getoonde negatieve gedrag en het feit dat hij hiermee heeft laten zien zich binnen de inrichting niet aan de gemaakte afspraken te kunnen houden. Daarnaast is klager gerecidiveerd in zijn proeftijd en kan de ambulante behandeling, die als bijzondere voorwaarde is verbonden aan het PP, nog niet starten.

Klager beschikt over een omvangrijk detentieverleden. Het delict waar klager thans voor is gedetineerd, is gepleegd in zijn proeftijd (15 januari 2019 tot 14 januari 2021). Hiermee heeft klager op ernstige wijze de gemaakte afspraken geschonden. Hoewel de laatste positieve urinecontrole van oktober 2020 dateerde, heeft klager in januari en februari 2021 zeer negatief gedrag laten zien. Er was sprake van agressief gedrag en het zonder toestemming contact opnemen met de media. Bovendien bleek klager een rol te hebben gehad in en/of voorkennis te hebben gehad van een geweldsincident waarbij twee personeelsleden ernstig gewond zijn geraakt. De laatste twee incidenten hebben geleid tot klagers degradatie en overplaatsing naar de PI Lelystad.

Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld, maar aangezien klager nog niet is gestart met een behandeling (waarvoor hij echter wel is aangemeld), is het risico onverminderd hoog.

Klager heeft positief gedrag laten zien door zijn deelname aan de training ‘Aan de bak’, waarbij hij verschillende certificaten heeft behaald. Daarnaast is klager gestart met de CoVa-training, hoewel deze nog niet is afgerond. Klager wordt door de arbeidsmedewerkers ervaren als een gemotiveerde en gewaardeerde werkkracht. Verweerder betwist niet dat klager zelf aan de slag is gegaan met een aantal zaken, dat hij diverse getuigschriften heeft behaald en dat men op de arbeid tevreden over hem is. Uit het selectieadvies blijkt echter ook dat klager acht keer een positieve urinecontrole heeft gehad.

Het feit dat klager zich eerder niet aan afspraken heeft gehouden, door de voorwaarden van zijn proeftijd en de regels binnen de inrichting te overtreden, maakt dat hij niet geschikt is voor deelname aan een PP. In een PP wordt een hoge mate van verantwoordelijkheid verwacht, nu er vergaande vrijheden aan de deelnemer worden verleend. Het goede gedrag dat klager in de inrichting heeft laten zien, maakt dit niet anders.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 5 november 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 26 juni 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder klager gedragsmatig niet geschikt acht voor deelname aan een PP. Verweerder meent dat klager zich niet kan houden aan de regels en afspraken binnen de inrichting. Daarnaast wordt het risico op recidive en het risico op onttrekken aan de voorwaarden aanwezig geacht, nu klager tijdens zijn proeftijd is gerecidiveerd.

Klager is thans gedetineerd vanwege een strafbaar feit dat hij heeft begaan in zijn proeftijd. De reclassering heeft in haar advies van 6 januari 2021 aangegeven dat dit nieuwe delict past in het zichtbare patroon van drugsdelicten. Ondanks dat klager zijn leven positief wil inrichten, schuwt hij volgens de reclassering bij financiële nood criminele activiteiten niet. Daarnaast zijn er zorgen over bepaalde antisociale persoonlijkheidskenmerken van klager. Het advies van de reclassering inzake klagers deelname aan een PP is overigens wel positief. Uit het selectieadvies van 1 februari 2021 volgt dat de VC, in navolging van het advies van het OM, negatief heeft geadviseerd. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld.

Hoewel klager zich op positieve wijze heeft ingezet voor zijn re-integratie, hebben er zich recent meerdere negatieve gedragingen voorgedaan, die (mede) hebben geleid tot klagers degradatie naar het basisprogramma en een overplaatsing naar de PI Lelystad.

Op 29 januari 2021 is klager – weliswaar geheel voorwaardelijk – een disciplinaire straf opgelegd wegens het zonder toestemming contact opnemen met de media. Op 29 januari 2021 is klager voorts een ordemaatregel opgelegd wegens het hebben van een rol in en/of voorkennis van een ernstig geweldsincident waarbij twee personeelsleden ernstig gewond zijn geraakt. Daarbij is verzocht klager over te plaatsen naar een andere inrichting. De beroepscommissie heeft in dat kader kennis genomen van de door klager ingediende schorsingsverzoeken ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel in verband met het geweldsincident d.d. 29 januari 2021 en de degradatiebeslissing d.d. 2 februari 2021 (respectievelijk RSJ 3 februari 2021, 21/19688/SGA en RSJ 19 februari 2021, 21/19893/SGA). Beide verzoeken zijn door de schorsingsvoorzitter afgewezen. Op 29 januari 2021 en 1 februari 2021 is klager eveneens een ordemaatregel opgelegd wegens het vertonen van agressief gedrag. Tot slot neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager – voor zover bekend – nog geen (minder vergaande) vrijheden heeft genoten.

Gelet op deze omstandigheden, waaronder het detentieverloop, het risico op recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 21 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven