Nummer R-20/7958/GB
Betreft [Klager]
Datum 14 april 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein.
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 augustus 2020 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. N.A. de Leon-van den Berg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder heeft aangevoerd dat de motivering van het overplaatsingsverzoek (en tevens die van de eerdere verzoeken) niet consistent is en dat klager meerdere malen is overgeplaatst vanwege bedreigingen. Ten aanzien van de eerdere overplaatsing uit hoofde van bedreigingen merkt klager op dat het hem niet valt te verwijten dat hij voor zijn eigen veiligheid overgeplaatst diende te worden. Het is opmerkelijk dat zulks hem wel wordt aangerekend. Klager is sinds 1 oktober 2019 gedetineerd in de PI Middelburg, hetgeen betekent dat de eerdere overplaatsingen gedateerd zijn. Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is vastgesteld op 28 juli 2022. Met het oog op zijn toch nog lange verblijf in de PI Middelburg, heeft klager een overplaatsingsverzoek ingediend.
Uit de afwijzende beslissing begrijpt klager dat het verweerder niet geheel duidelijk is geworden waarom hij heeft verzocht te worden overgeplaatst naar de PI Nieuwegein, terwijl hij voornemens is zich te vestigen in Amsterdam. De PI Nieuwegein is centraal gelegen en klagers plaatsing aldaar zal de reisduur van zijn familie, vrienden en kennissen enorm verminderen, nu zij normaliter minimaal een reis van twee uren moeten afleggen om bij klager op bezoek te kunnen komen. Daarnaast zullen ook de kosten worden gereduceerd, hetgeen thans het regelmatig bezoeken van klager frustreert. Het bezoek is met het oog op de laatste fase van de detentie erg belangrijk. De gedetineerde moet langzamerhand wennen aan zijn terugkomst in de samenleving. Vaak zijn vriendschappelijke en familiaire banden beschadigd of verbroken gedurende de detentie. Het is juist in deze laatste fase van belang dat de verbroken en beschadigde banden worden hersteld en dat de gedetineerde het gevoel krijgt dat hij er niet alleen voor zal staan na afloop van zijn detentie.
Klager heeft een duidelijke toekomst voor ogen. Aangezien hij in de laatste fase van zijn detentie zit, richt hij zich op zijn re-integratie en resocialisatie. Klager is voornemens zich na zijn detentie te vestigen in Amsterdam, omdat hij daar veel (sociale en reclasserings)contacten onderhoudt. Klager is ervan overtuigd dat deze contacten hem op sociaal en financieel gebied zullen ondersteunen in de (begin)periode van zijn invrijheidstelling.
Tot slot merkt klager op dat de bestreden beslissing d.d. 4 augustus 2020 hem pas op 28 augustus 2020 om 10:45 uur heeft bereikt en dat de geldende beroepstermijn derhalve in acht is genomen.
Standpunt van verweerder
Klager heeft aangevoerd dat hij diverse keren wegens bedreigingen is overgeplaatst en dat dit klager niet kan worden tegengeworpen. De enige keer dat klager is overgeplaatst wegens bedreigingen, betreft de overplaatsing vanuit de PI Zutphen naar de PI Leeuwarden in maart 2018. De overige overplaatsingen zijn door klager verzocht in verband met zijn re-integratie en detentiefasering. Dat geldt ook voor de laatste overplaatsing vanuit de PI Leeuwarden naar de PI Middelburg in oktober 2019. Nu worden dezelfde gronden wederom voor een overplaatsing aangevoerd.
Klager is voornemens zich na zijn detentie in Amsterdam te vestigen en verzoekt tot overplaatsing naar de PI Nieuwegein. Bezoekproblemen zouden hieraan ten grondslag liggen. De PI Nieuwegein is voor verweerder een bijzondere keuze, nu er inrichtingen zijn die dichter bij Amsterdam zijn gelegen, zoals het Justitieel Complex Zaanstad.
Op dit moment is er (nog) geen reclasseringsrapport voorhanden. Een overplaatsing in het kader van resocialiseren of een uitgezet traject is dan ook niet noodzakelijk, nu een eventueel traject vanuit elke inrichting kan worden bewerkstelligd. Nu over een paar maanden de laatste fase van klagers detentie pas zal aanvangen, is goede afstemming met de reclassering over een eventueel traject en plaatsing thans nog niet aan de orde.
3. De beoordeling
Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Middelburg. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Nieuwegein, omdat zijn familie, vrienden en kennissen dan (makkelijker) op bezoek kunnen komen.
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. In het dossier staat geen recent vestigingsadres (anders dan de PI Middelburg) of een adres waar klager zich na zijn detentie zal vestigen. Voornoemd artikel vormt dus geen selectiecriterium voor deze zaak.
Uit het selectieadvies blijkt dat klager verstoken is van bezoek, wat volgens vaste jurisprudentie in beginsel reden vormt voor een overplaatsing. Daar staat echter tegenover dat de bezoekproblemen van klagers familie, vrienden en kennissen – anders dan het in het algemeen vermelden van de reistijd en de beschikbare financiële middelen – niet zijn onderbouwd dan wel nader gespecificeerd. Het is dan ook niet duidelijk wie klager precies zouden willen bezoeken en waarom dat voor hen nu concreet niet (goed) mogelijk is.
Ten aanzien van het resocialisatie- en detentiefaseringstraject merkt de beroepscommissie nog op dat het vanuit iedere inrichting mogelijk is om dergelijke trajecten te starten. De inrichting waar een justitiabele is gedetineerd, is daarbij dus niet van belang. Een verzoek om overplaatsing kan om deze reden dan ook niet aan de orde zijn. De beroepscommissie betrekt hierbij dat er thans nog geen reclasseringsrapportage voorhanden is met betrekking tot een eventueel traject en een eventuele plaatsing van klager in de laatste fase van zijn detentie.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter