Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8050/GB, 24 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8050/GB

              

Betreft [Klager]

Datum 24 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar het huis van bewaring (HVB) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 juli 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. T. Buruma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is een “opgeëiste persoon” in een uitleveringsprocedure naar de Verenigde Staten. Hij is dus niet verdachte in afwachting van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg in het arrondissement Rotterdam. Dit staat foutief in de bestreden beslissing.

De strafzaak vindt plaats in de Verenigde Staten. Het is voor klager noodzakelijk om contact te onderhouden met zijn advocaat. Daarnaast wil klager contact onderhouden met zijn familie in Iran. Klager heeft geen familie in Nederland. Ook daarvoor is een telefoon op cel noodzakelijk. Klager wenst contact te onderhouden met zijn advocaat en met zijn familie, maar vanwege het tijdsverschil is dat lastig. Het is dan nodig dat klager zelf kan bepalen wanneer hij kan bellen. Klager is eerder overgeplaatst naar het JC Zaanstad. Daar had hij een telefoon op cel.

In de locatie Hoogvliet zitten geen andere gedetineerden van Iraanse afkomst. In het JC Zaanstad en het Detentiecentrum Schiphol zitten wel personen met een vergelijkbare afkomst. Dit zou klager helpen bij het organiseren van zijn zaken, voorafgaand aan de vermoedelijke uitlevering naar de Verenigde Staten.

Standpunt van verweerder

Klager is tijdens de huidige detentieperiode tweemaal langdurig geschorst geweest, in de periode van 13 februari 2019 tot 5 juli 2019, en van 21 augustus 2019 tot 28 mei 2020. Klager heeft in deze periode een en ander kunnen regelen met zijn advocaat in de Verenigde Staten. Vóór deze twee schorsingen heeft verweerder positief geoordeeld over een overplaatsing van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht naar het JC Zaanstad in 2018. Dat betekent niet dat in het vervolg elk verzoek tot overplaatsing wordt gehonoreerd. In de vorige beslissingen is niet (alleen) doorslaggevend geweest dat klager een telefoon op zijn cel heeft. Telkens moet een individuele belangenafweging worden gemaakt. Het is ondoenlijk om bij elke plaatsing rekening te houden met het tijdsverschil. Een telefoon op cel is geen selectiecriterium.

3. De beoordeling

Het instellen van beroep

De raadsvrouw heeft abusievelijk tegen de bestreden beslissing op 11 augustus 2020 bezwaar ingesteld. Dit heeft zij gedaan bij verweerder en bij de Commissie van Toezicht. De beroepscommissie zal dit “bezwaarschrift”, zoals is verzocht door de raadsvrouw, verbeterd lezen en als het beroepschrift beschouwen. Dit beroepschrift is gericht tegen de negatieve beslissing van 28 juli 2020.

Inhoudelijk oordeel

Klager verbleef in het HVB van de locatie Hoogvliet. Hij verblijft sinds 4 november 2020 in het HVB van de PI Ter Apel. Hij wil graag worden overgeplaatst naar het HVB van het JC Zaanstad, omdat het daar mogelijk is om een eigen telefoon op cel te hebben, zodat het contact met zijn advocaat in de Verenigde Staten en zijn familieleden in Iran wordt vergemakkelijkt.

De beroepscommissie stelt voorop dat aanwezige voorzieningen, zoals het hebben van een telefoon op cel, (in beginsel) geen selectiecriterium vormen (RSJ 6 januari 2020, R 19/4847/GB). De beroepscommissie ziet, gelet op het dossier, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij neemt de beroepscommissie ook in overweging dat klager het recht heeft om op grond van artikel 39, eerste lid, van de Pbw, ten minste eenmaal per week op de in de huisregels vastgestelde tijden gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Behalve dat klager heeft aangevoerd dat er sprake is van een groot tijdverschil, is niet nader uitgelegd hoe groot dat tijdsverschil is en dat dit tijdsverschil ertoe leidt dat het eerdergenoemde recht om te bellen niet volstaat.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 24 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven