Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7636/GM, 12 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7636/GM

         

Betreft [klager]

Datum 12 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. H. Cremers, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn hernia inadequaat is behandeld, waardoor hij veel te laat is doorverwezen naar een neuroloog. Daarnaast is de tramadol abrupt gestopt met als gevolg dat klager ernstige ontwenningsverschijnselen had.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 18 januari 2021. Vanuit het secretariaat van de RSJ is contact gelegd met de inrichting waar klager verblijft maar het is niet gelukt een digitale verbinding tot stand te brengen om klager ter zitting te horen. Klagers raadsvrouw heeft zich gemachtigd verklaard om namens klager op te treden.

Het hoofd zorg heeft aan het secretariaat te kennen gegeven dat zij en de inrichtingsarts geen gebruik maken van de gelegenheid om op de digitale zitting van 18 januari 2021 te worden gehoord.

De heer drs. […], raadslid, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 4 mei 2020 zond de raadsvrouw namens klager een klacht naar het hoofd zorg van de PI Almelo. Hierbij is meegestuurd een verslag van de polikliniek neurologie van 21 april 2020 van een consult op 13 maart 2020 bij OCON Orthopedische kliniek, evenals een brief van de orthopedisch chirurg van 8 april 2020 van OCON, waarin staat dat door het coronavirus op dat moment voor klager geen afspraak kan worden ingepland. Op 8 juni 2020 deelde het hoofd zorg mee dat het medisch dossier aangetekend naar de raadsvrouw wordt verzonden en het dossier naar de medisch adviseur wordt doorgezet. Er is geen sprake geweest van een voorbemiddeling, advies of beslissing. Uit de bemiddelingsbrief van de medisch adviseur blijkt dat de inhoud van de klachtbrief van 4 mei 2020 op geen enkele manier is meegewogen. De procedures door het hoofd zorg en de medisch adviseur zijn onnodig langdurig, ondoorzichtig en bovenal niet onafhankelijk en onpartijdig. Klager voelt zich totaal niet serieus genomen in zijn klacht. Hij is van mening dat alleen al vanwege deze gang van zaken zijn beroep gegrond dient te worden verklaard.

Klager kampte al maandenlang met zeer forse rugklachten met hevige pijn en uitstraling naar zijn benen. Hij ervoer tintelingen en een verdoofd gevoel in met name zijn rechterbeen. Hij heeft maandenlang met de medische dienst hierover contact gehad. In het medisch dossier staat vermeld bij 12 december 2019 dat er sprake is van pijn in de onderrug en dat dit op dat moment een bekende klacht is. Hij vroeg daarom om nader onderzoek en pijnstillers. Een medewerker van de medische dienst reageerde aanvankelijk met de opmerking dat 85% van de gedetineerden de boel manipuleert en in medicijnen handelt. Dat zijn klachten inderdaad gebagatelliseerd werden, blijkt onder andere uit wat in het medisch dossier bij 29 januari 2020 staat vermeld. Arbeidsongeschikt werd hij in ieder geval toen nog niet bevonden. Doordat de klachten verergerden en hij hierover bleef reclameren is hij uiteindelijk doorverwezen naar een neuroloog, die hem op 13 maart 2020 heeft onderzocht en een MRI heeft laten maken. De neuroloog constateerde een forse HNP op L5-S1 re met wortelcompressie in de recessus lateralis. Klager werd verwezen naar de chirurg voor een operatie. Klager ontving een brief van de orthopedisch chirurg van 8 april 2020, waarin werd vermeld dat er in ieder geval tot 20 april 2020 alleen spoedeisende consulten werden gedaan. In de brief van de raadsvrouw aan het hoofd zorg van 4 mei 2020 werd geïnformeerd of er al contact was gezocht met de orthopedische kliniek om te verzoeken of de operatie zo snel mogelijk kon worden ingepland. Zowel klager als zijn raadsvrouw kreeg hiervan geen terugkoppeling. Dit betekent dat klager nog steeds een forse hernia heeft met bijbehorende klachten, wat zijn detentie extra zwaar maakt. Hij heeft begrepen dat de operatie op korte termijn gaat plaatsvinden. Hiervoor zal een verzoek tot strafonderbreking worden ingediend, zodat hij thuis kan revalideren.

Klager neemt het de medische dienst en de medisch adviseur zeer kwalijk dat zijn klachten maandenlang niet serieus zijn genomen, waardoor hij veel te laat is doorverwezen naar een neuroloog. Hij stelt dat deze verwijzing drie maanden eerder had moeten plaatsvinden. Volgens klager heeft de inrichtingsarts dit ook toegegeven en gezegd dat hij al in november 2019 had moeten zijn doorverwezen. Aanvankelijk kreeg klager enige tijd tramadol ter bestrijding van de pijn. Hiermee werd echter abrupt gestopt, waardoor hij forse ontwenningsverschijnselen kreeg en nog meer heeft geleden. Nadat duidelijk werd dat er wel degelijk sprake was van serieuze medische klachten, werd opnieuw tramadol aan klager verstrekt, hoewel hij beducht is voor bijwerkingen en ontwenningsverschijnselen als hij weer gaat afbouwen.

Het heeft lang geduurd voordat werd erkend dat klager door zijn medische klachten arbeidsongeschikt was. Volgens hem heeft de arts uiteindelijk toegegeven dat hij de verwijzing naar de specialist over het hoofd heeft gezien, waardoor klager ten onrechte veel te lang nog aan het werk moest. Klager stelt dat zijn fysieke gezondheid inmiddels fors achteruit is gegaan. Hij vreest als jonge man in een rolstoel te belanden als er op korte termijn geen operatie volgt.

Concluderend heeft klager zich op het standpunt gesteld dat hem niet de noodzakelijke zorg is geboden en dat de hem geboden zorg kwalitatief niet gelijkwaardig is aan de zorg die hem in de vrije maatschappij zou zijn verleend. Dit is in strijd met het equivalentiebeginsel. Klager stelt de medische dienst van de PI Almelo en de medisch adviseur aansprakelijk voor de eventuele schade die door de handelwijze van de medische dienst is teweeggebracht en nog kan teweegbrengen. Naast de gewone detentieschade is er ook sprake van extra immateriële schade, omdat klager al maandenlang heftige pijn en uitvalsverschijnselen aan zijn benen ondervindt. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en de medische dienst op te dragen ervoor te zorgen dat klager alsnog met spoed wordt geopereerd met adequate nazorg en dat hem een passende financiële compensatie wordt geboden.

Ter zitting heeft de raadsvrouw een nadere toelichting gegeven overeenkomstig de door haar toegezonden pleitnota. De raadsvrouw heeft aangegeven dat klager uiteindelijk pas op 22 oktober 2020 is geopereerd.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager heeft geruime tijd te kampen gehad met rugklachten. Na een ziekmelding op 16 september 2019 heeft de verpleegkundige met klager gesproken. Klager vertelde dat hij veel last had van zijn onderrug en dat hij niet weet hoe dit is gekomen. De fysiotherapie zou minder helpen en hij vertelde dat hij denkt dat zijn rug is versleten door zijn werk als stratenmaker dat hij al vanaf zijn dertiende deed. Daarbij gaf klager aan geen uitstraling te hebben, geen doof gevoel in de schaamstreek/bovenbenen en dat er geen bijzonderheden bij het plassen waren. Op dat moment was er geen reden om klager te verwijzen naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. Pas op 5 november 2019 maakte klager weer melding van rugklachten en vroeg hij om een verhoging van de pijnmedicatie, waarna hem een zetpil werd voorgeschreven. De rugklachten bleven toenemen, reden waarom klager werd doorverwezen naar het ZGT om foto’s te laten maken. Op 18 november 2019 heeft klager het ZGT in Almelo bezocht voor nader onderzoek. Op de röntgenfoto’s waren geen duidelijke afwijkingen te zien, wat ook staat vermeld in de uitdraai van de medische gegevens van 26 november 2019. Wel heeft er – conform de richtlijnen – opnieuw een verwijzing plaatsgevonden naar de fysiotherapeut.

Op 2 december 2019 heeft klager zich opnieuw ziekgemeld wegens rugpijn. De tramadol, die voor een maand was voorgeschreven, was gestopt. Klager liet weten dat het met de tramadol goed ging en dat hij zijn dagelijkse activiteiten kon volhouden. Op 3 december 2019 is een herhaalrecept tramadol voorgeschreven.

Klager bleef zich melden bij de medische dienst met onder andere rugklachten. Op 24 december 2019 werd met klager besproken dat hij, omdat hij vooral moeite heeft met tillen en bukken en probeerde reiniger te worden, om aangepast werk moest vragen. Op dat moment was er geen aanleiding om klager volledig arbeidsongeschikt te verklaren. Op 2 januari 2020 was klager zelf niet van mening dat hij in het geheel niet kon werken. Hij wilde graag naar de arbeid als hij maar kon staan en hij wilde graag reiniger worden.

Op 4 februari 2020 meldde klager zich opnieuw met rugklachten. Met klager is besproken dat hij niet arbeidsongeschikt is en dat als hij wel arbeidsongeschikt zou worden geacht hij ook geen reiniger kon worden. Nogmaals is besproken dat de werkmeester klager aangepaste arbeid moet aanbieden.

Tijdens het weekend van 10 februari 2020 is klager door de weekendarts gezien met forse rugpijn. Op dat moment was klager boos omdat de inrichtingsarts volgens klager de tramadol zou hebben gestopt. Dat is niet correct. De op 3 december 2019 voorgeschreven tramadol, die is herhaald op 2 januari 2020, was voorgeschreven tot en met 11 februari 2020. De arts ging er dan ook van uit dat klager tot en met 10 februari 2020 tramadol had. Daarnaast beschikte klager over paracetamol 1000 mg die op 4 februari 2020 aan hem is voorgeschreven. Ook uit de medische gegevens volgt dat de tramadol niet is stopgezet. Dit heeft de inrichtingsarts aan klager verteld. Klager is opnieuw op 11 februari 2020 op het spreekuur van de inrichtingsarts verschenen. Toen is vanwege de aanhoudende pijn en het af en toe de plas niet kunnen ophouden, een afspraak gepland met de neuroloog en is klager tijdelijk, tot de uitkomst van het neurologisch onderzoek, arbeidsongeschikt verklaard. Daarnaast is tramadol voorgeschreven. De medicatie is dus niet stopgezet.

Klager is op 26 november 2019 niet naar een neuroloog maar naar de fysiotherapeut doorverwezen. Het radiologisch onderzoek van 18 november 2019 gaf geen aanleiding om klager naar de neuroloog door te verwijzen. Er waren ook geen uitvalverschijnselen. De fysiotherapeut heeft geen uitstraling geconstateerd. Pas op 11 februari 2020 was er aanleiding om klager door te verwijzen naar een neuroloog. Een hernia ontwikkelt zich bij iedereen anders. Zolang er geen acute problemen waren, zoals uitvalverschijnselen of plasklachten, was er ook geen reden om klager naar het ziekenhuis door te verwijzen. Klager is niet te laat doorverwezen naar de neuroloog.

Los van het feit dat de tramadol in het geheel niet abrupt is gestopt, volgt uit niets dat klager te kampen had met forse ontwenningsverschijnselen. Daarnaast is van belang dat – in tegenstelling tot wat klager stelt – het in het geheel niet ongebruikelijk is dat wordt gestopt met het voorschrijven van tramadol. De patiënt wordt dan natuurlijk wel in de gaten gehouden. Op Apotheek.nl staat vermeld dat er een kans is op ontwenningsverschijnselen bij het stoppen met tramadol en wordt een opsomming gegeven van mogelijke ontwenningsverschijnselen: onrust, diarree, hartkloppingen, loopneus, niezen, kippenvel, koorts, zweten, rillen, gapen, verlies van eetlust, misselijkheid en maagkrampen. Met geen van deze klachten heeft klager zich bij de medische dienst gemeld.

3. De beoordeling

De sinds mei 2011 bestaande praktijk van voorbemiddeling bij medische zaken, waarbij het hoofd zorg bemiddelt tussen een gedetineerde en de inrichtingsarts, heeft geen wettelijke grondslag. De wet kent ook geen termijn waarbinnen die voorbemiddeling moet plaatsvinden. Het spreekt echter voor zich dat het hoofd zorg ernaar streeft de voorbemiddeling zo snel mogelijk uit te voeren. Aan het moeten wachten door klager verbindt de beroepscommissie geen gevolgen.

In beroep ligt het medisch handelen van de inrichtingsarts ter beoordeling voor. Wat namens klager over het advies van de medisch adviseur naar voren is gebracht, kan daarom, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ook niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.

Klager is op 13 maart 2020 door de neuroloog onderzocht en er is een MRI-scan gemaakt. De neuroloog constateerde een grote HNP, rechts van de middellijn op niveau L5-S1, met wortelcompressie in de recessus lateralis. Klager werd verwezen naar de orthopedisch chirurg en is uiteindelijk op 22 oktober 2020 geopereerd.

Om een hernia vast te stellen moet (met behulp van een MRI) nader onderzoek worden gedaan. Aan de hand van een röntgenfoto kan een hernia niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Wel is het mogelijk daarop afwijkingen te zien. Alarmsymptomen die een duidelijke indicatie opleveren om neurologisch onderzoek te verrichten, zijn onder meer rugpijn met tintelingen of uitstraling naar de bilstreek of (één van) de benen, een verdoofd gevoel of krachtverlies en een verminderde controle over het plassen of de stoelgang. Volgens de medische informatie had klager al in augustus 2019 rugklachten en heeft hij op 15 november 2019 melding gemaakt van pijn in de lies, zijn rechterbeen en -heup, met uitstraling naar de voet en van het moeilijk kunnen plassen. Op 2 januari 2020 heeft klager weer melding gedaan van rugklachten. Hij sleepte een beetje met zijn rechterbeen en had soms moeite met plassen. Op 4 februari 2020 heeft klager aangegeven naast de rugpijn een minder gevoel in zijn rechtervoet te hebben. Geprobeerd is de pijn te verlichten door pijnstilling voor te schrijven en door middel van fysiotherapie. Aan klager is tramadol voorgeschreven.

Naar het oordeel van de beroepscommissie hadden de door klager gepresenteerde klachten eerder aanleiding moeten vormen voor vervolgonderzoek en had klager eerder naar de neurologie doorverwezen moeten worden. Op basis van de beschrijvingen in het medisch dossier is onvoldoende inzichtelijk geworden in hoeverre de inrichtingsarts op basis van klagers klachtenpatroon zelf diagnostiek heeft verricht om een mogelijke hernia uit te sluiten en is niet duidelijk of er voor klagers rugpijnklachten een behandelplan is opgesteld en of de (pijnstillende) medicatie volgens de pijnladder van de World Health Organisation is voorgeschreven.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken dat klager voor zijn rugklachten de zorg heeft gekregen die van de inrichtingsarts en de medische dienst mocht worden verwacht. Dit betekent ook dat de beoordeling van klagers arbeids(on)geschiktheid niet voldoende zorgvuldig is geweest. Aangenomen mag worden dat als klager eerder was doorverwezen naar de neuroloog, hij ook eerder dan 11 februari 2020 – toen klager tijdelijk arbeidsongeschikt is verklaard in afwachting van nader neurologisch onderzoek – als arbeidsongeschikt was beoordeeld.

Het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en ziet aanleiding om aan klager voor het door hem ondervonden ongemak een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op

€100,-. Voor het verkrijgen van schadevergoeding staan andere wegen open.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

Deze uitspraak is op 12 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en  drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven