Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7292/TA, 1 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7292/TA

              

Betreft [klager]

Datum 1 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen

a.     het dragen van handschoenen en een mondkapje tijdens de urinecontrole (PN 2020/064a) en

b.     de beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling en een kamerprogramma met vier uren uitsluittijd conform behandelplan per 18 april 2020 (PN 2020/064b).

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 19 juni 2020 het beklag onder a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. Y.H.G. van der Hut, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en mevrouw […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 23 september 2020 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft meerdere keren een urinecontrole (UC) gehad. Door de instelling is niet onderbouwd dat klager tijdens eerdere UC´s zou zijn aangesproken op het dragen van handschoenen en dat een stafinstructie zou zijn gegeven, maar er om onbekende redenen geen gevolg aan zou zijn gegeven. Klager mocht erop vertrouwen dat hij aan de regelgeving voldeed nu eerdere UC´s zijn afgenomen zonder problemen. Klager heeft zijn handschoenen telkens aangehad tijdens het afnemen van de UC. Hij heeft zijn handen gewassen en zich voor de rest aan het protocol urineonderzoek (hierna: protocol) gehouden. Hij betwist dan ook dat hij heeft gehandeld in strijd met het protocol.

In de instelling zijn personen besmet geraakt met het coronavirus en er zijn er vermoedens van besmetting met het coronavirus geweest.

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b., nu de beperkingen een rechtstreeks gevolg zijn van een onjuiste oordeelsvorming omtrent de gewraakte UC-afname.

Standpunt van het hoofd van de instelling

In artikel 5.3 van het protocol staat vermeld dat de handen dienen te worden gewassen. Hiermee worden blote handen bedoeld. Tijdens een eerdere UC is tegen klager gezegd dat hij ze niet mocht dragen. Dat blijkt uit de dagrapportage van 24 maart 2020. Hierin staat vermeld dat een stafmedewerker tegen klager heeft gezegd dat het niet de bedoeling is dat hij handschoenen zou dragen tijdens een UC. Hieraan zijn toen geen consequenties verbonden. Bij de UC van 18 april 2020 is nogmaals tegen klager gezegd dat hij de handschoenen niet mocht dragen tijdens het afnemen van een UC. Klager wilde daarover echter niet in discussie. Dit volgt ook uit het verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van die UC. Er is naderhand gezegd dat de UC zou worden aangemerkt als positieve UC. Conform klagers behandelingsplan is zijn bewegingsvrijheid beperkt tot de afdeling en heeft hij een kamerprogramma met uitsluittijden. Dat tijdens een eerdere UC geen consequenties zijn verbonden aan het wel dragen van handschoenen, houdt niet in dat bij een latere UC hieraan geen consequenties meer mogen worden verbonden. Klager liep gedurende die periode ook op de afdeling met handschoenen. Het is van belang dat de handen voorafgaand aan de UC worden gewassen en dat er geen ruimte is dat klager de UC kan beïnvloeden.

Op 26 april 2020 heeft klager volgens protocol meegewerkt aan een UC en zijn de beperkingen beëindigd.

3. De beoordeling

Beklag a.:

Op 18 april 2020 is bij klager een UC afgenomen. De uitslag van deze UC is aangemerkt als een positieve UC nu klager weigerde op de juiste wijze mee te werken aan de afname van de UC.

In artikel 5.3 van het protocol staat vermeld dat een patiënt voorafgaand aan de afname zijn handen wast onder visueel toezicht van en medewerker. Aan klager is te kennen gegeven dat dit dient te gebeuren zonder het dragen van handschoenen. Klager heeft hieraan niet willen voldoen. Op grond van artikel 8 van het protocol wordt een uitslag positief bevonden op het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen indien frauduleuze handelingen voorafgaand of tijdens het onderzoek worden geconstateerd. Nu klager heeft geweigerd om de stafinstructie op te volgen en mogelijk frauduleuze handelingen konden plaatsvinden, kon de uitslag van de UC naar het oordeel van de beroepscommissie terecht worden aangemerkt als een positieve uitslag.

Uit de overgelegde dagrapportage van 24 maart 2020 volgt dat klager tijdens de afname van een eerdere UC is aangesproken op het niet mogen dragen van handschoenen tijdens de afname. Dat daaraan op dat moment geen consequenties zijn verbonden, houdt naar het oordeel van de beroepscommissie niet in dat bij volgende UC´s niet zou hoeven te worden voldaan aan het protocol.

Gelet op het voorgaande zal het beroep inzake beklag a. ongegrond worden verklaard.

Beklag b.:

Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling volgt dat de inperking van klagers bewegingsvrijheid in geval van een positieve uitslag van de UC deel uitmaakt van klagers behandelingsplan. Naar het oordeel van de beroepscommissie was de grondslag voor deze beperking van klagers bewegingsvrijheid tot zijn afdeling gelegen in zijn behandelingsplan en maakte deze deel uit van zijn behandeling.

Aan klager zijn niet op een andere grondslag verdergaande beperkingen opgelegd. Derhalve is geen sprake van een aan klager opgelegd afdelingsarrest en betreft de beperking van klagers bewegingsvrijheid geen beslissing waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56 of 57 van de Bvt beklag kan worden ingediend. Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van strijd met (hogere) wet- en regelgeving en is klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van het beklag. Het beroep inzake beklag b. zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven