Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6588/GM, 18 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6588/GM

Betreft [klager]

Datum 18 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. T.E. Korff, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich – voor zover in beroep aan de orde - over het feit dat hij geen indicatie voor een éénpersoonscel (epc) heeft gekregen ondanks de klachten over zijn hoge bloeddruk.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geen epc-indicatie gekregen, ondanks de klachten die betrekking hebben op zijn hoge bloeddruk. Inmiddels is klager overgeplaatst en verblijft hij op een epc in de PI Alphen Groot (locatie Maatschapslaan). Klager heeft nog steeds belang bij de behandeling van zijn klacht, omdat er door de inrichtingsarts onzorgvuldig is gehandeld en omdat hij duidelijkheid wenst te verkrijgen over zijn epc-indicatie. Klager is al op leeftijd en hij heeft verschillende gezondheidsklachten die (deels) ook bij de medische dienst bekend zijn. Klager is bekend met diabetes, te hoge cholesterol, hypertensie en bevende handen. Sinds zijn verblijf op een meerpersoonscel (mpc) heeft hij ook last van een zeer hoge bloeddruk. Klager geeft aan dat dit mede is veroorzaakt door stress door zijn verblijf op een mpc. Het is klager echter onduidelijk of hij nu een epc-indicatie heeft. Gelet op de gezondheidsproblematiek is het wenselijk dat hij in ieder geval deze indicatie krijgt zodat hij niet teruggeplaatst zal worden op een mpc bij een eventuele overplaatsing. Door de inrichtingsarts is nooit met een woord gerept tegen klager dat zijn bloeddruk (te) hoog zou zijn omdat hij de andere medicatie (voor de diabetes) niet goed inneemt. Door de inrichtingsarts is daarentegen gesteld dat de bloeddruk van klager al hoog was bij binnenkomst in de PI en dat deze dus niet verhoogd is door een verblijf op een mpc. De inrichtingsarts heeft verwezen naar de bloedwaarde die hij heeft ontvangen van de huisarts van klager. De inrichtingsarts is hierbij echter uitgegaan van onjuiste gegevens in het medisch dossier. In het door de inrichtingsarts toegestuurde medisch dossier staat dat de bloeddruk van klager voor detentie tijdens de laatste meting op 24 januari 2019 160/77 was. Dit is onjuist. De waarde van zijn bloeddruk was tijdens de meting van de huisarts op 24 januari 2019 -voor detentie- 140/77. Er staat dan ook een fout in het medisch dossier van de PI. Dit is kwalijk omdat de inrichtingsarts kennelijk op basis van de foutieve informatie tot het standpunt komt dat de detentie en het verblijf in een mpc niet redengevend is voor de verhoging van zijn bloeddruk, terwijl de arts op basis van de juiste informatie niet tot die conclusie kan komen. Daarnaast blijkt uit de door klager aangeleverde bloeddrukwaarden uit 2019 dat zijn waarden toen wel binnen de norm waren voor iemand van zijn leeftijd. Echter, sinds klager gedetineerd is, schommelt zijn bloeddruk tussen de 170-180. Dit is zeer hoog. In het bemiddelingsverzoek is hier niet op ingegaan. Niet gesteld kan worden dat door de inrichtingsarts zorgvuldig is gehandeld. Verder heeft klager meermalen verzocht aan de inrichtingsarts om hem dan tijdelijk op een epc te plaatsen om te bezien of zijn bloeddruk dan daalt. De inrichtingsarts is aan dit verzoek voorbij gegaan en ook hier is in het bemiddelingsverzoek niet op gereageerd. Daarnaast is nu ook zijn suikerspiegel omhoog geschoten. Klager slikt nu drie pillen in plaats van twee. Door de medische dienst is geadviseerd dit te verhogen. Hieruit blijkt dan ook dat hij wel degelijk de adviezen van zijn arts opvolgt. Volgens klager is er nooit aan hem gemeld dat hij de adviezen met betrekking tot het nemen van de voorgeschreven medicatie van de medische dienst niet opvolgt. In het bemiddelingsverzoek is onvoldoende ingegaan op de onderbouwing van de medische klacht. Hierom is de door klager ingediende klacht niet goed behandeld en het besluit van de inrichtingsarts en de arts van Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) onzorgvuldig genomen.

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts heeft gereageerd door toezending van het medisch dossier en de terugkoppeling van de medisch adviseur.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Op grond van het destijds geldende artikel 30, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) (oud), dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de medisch adviseur te worden ingediend.

De mededeling van de medisch adviseur is gedateerd 19 maart 2020. Het door de raadsvrouw ingediende beroepschrift is gedateerd 25 maart 2020 en op 5 april 2020 op het secretariaat van de Raad als ontvangen ingeschreven. De raadsvrouw stelt dat zij het beroepschrift op 26 maart 2020 per e-mail bij het secretariaat heeft ingediend. Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht gedateerd 26 maart 2020 namens de raadsvrouw verzonden aan het e-mailadres van het secretariaat van de RSJ. Gelet op deze informatie zal klager worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk

De beroepscommissie merkt op dat in beroep alleen aan de orde kan zijn het medisch handelen van de inrichtingsarts zoals dat in de klacht aan de orde is gesteld en is toegelicht. Beroep tegen het advies van de medisch adviseur van het BIMA is niet mogelijk. Klager zal ten aanzien van dat klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

De beroepscommissie leest in het medisch dossier het volgende.

Op 10 januari 2020 vindt in de PI een medische intake plaats van klager. De bloeddrukwaardes zijn 170/84. Uit de medische informatie blijkt verder dat klager bekend is met een hoge bloeddruk en diabetes en dat hij medicatie krijgt voorgeschreven voor onder meer diabetes en cholesterol.

Op 15 januari 2020 meldt klager aan de verpleegkundige dat hij een epc-indicatie wil, omdat hij niet goed kan slapen en last heeft van het gedrag van zijn celgenoot (muziek, licht). De bloeddrukwaardes worden gemeten en bedragen 170/80. Vermeld is dat er geen epc-indicatie wordt gegeven.

Op 24 januari 2020 wordt klager gezien door de huisarts, naar aanleiding van uitslagen van onderzoeken in verband met klagers diabetes. Klager zegt dat hij last heeft van stress en “eenpersoons zou moeten zitten”. De op die dag gemeten bloeddrukwaardes zijn 170/70. Bij de huisarts van klager worden zijn gegevens opgevraagd.

Op 7 februari 2020 is – naar aanleiding van een verzoek van de raadsvrouw van klager - in het dossier vermeld door de inrichtingsarts dat de waardes niet pas sinds detentie afwijkend zijn. Uit de opgevraagde informatie van klagers huisarts blijkt dat hij al een jaar niet meer op consult was geweest. Bij de laatste consulten op 28 januari 2019 was de glucose sterk verhoogd en op 24 januari 2019 bedroeg de bloeddruk 160/77. De huisarts concludeert dat er somatisch gezien geen reden is tot overplaatsing naar een epc.

Ten slotte staat in het medisch dossier dat de inrichtingsarts op 24 februari 2020 naar aanleiding van een bericht van de raadsvrouw het dossier heeft doorgenomen en blijft bij zijn standpunt: geen contra-indicatie voor een meerpersoonscel (mpc).

Het verschil tussen de door de inrichtingsarts genoteerde bloeddrukwaardes van een jaar eerder (160/77) en de door de raadsvrouw in de beroepsprocedure overgelegde waardes (140/77), kan naar het oordeel van de beroepscommissie op grond van de stukken niet zonder meer worden verklaard. De somatische klachten van klager vormden op dat moment voor de inrichtingsarts, die een zelfstandige beoordeling heeft te maken, echter geen reden om een contra-indicatie voor een mpc af te geven. Uit de stukken, in het bijzonder het medisch dossier, is niet gebleken dat deze beoordeling onzorgvuldig is geweest.

De beroepscommissie is van oordeel dat, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Pm (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen het advies van de medisch adviseur.

De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen het handelen van de inrichtingsarts ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven